ECLI:NL:RBDHA:2021:11975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitkeringen en toeslag wegens niet gemelde inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van uitkeringen en toeslag. Eiseres ontving van 17 januari 1988 tot en met 30 september 2015 een WAO-uitkering en had daarnaast recht op toeslag op basis van de Toeslagenwet. Na een anonieme melding dat eiseres naast haar uitkeringen inkomsten uit werk had, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres gedurende de uitkeringsperioden diverse inkomsten had genoten, die zij niet had gemeld. Het Uwv heeft daarop besloten de uitkeringen te herzien en de te veel betaalde bedragen terug te vorderen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij geen inkomsten had genoten en volledig afhankelijk was van haar uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres inkomsten heeft genoten uit arbeid en dat zij deze niet heeft gemeld. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering terecht is gedaan en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5616

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.P. Visser),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

In het besluit van 11 oktober 2018 (primair besluit 1) heeft verweerder bepaald dat de uitkering die eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving over de periode van 1 maart 2009 tot 1 maart 2015 wordt uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 0 tot 15% en de over die periode te veel betaalde WAO-uitkering tot een bedrag van € 67.731,48 teruggevorderd.
In het besluit van 11 oktober 2018 (primair besluit 2) heeft verweerder de toeslag die eiseres op haar WAO-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) ontving in de periode van 1 maart 2009 tot en met 28 februari 2015 herzien en de over die periode te veel betaalde toeslag tot een bedrag van € 12.032,17 teruggevorderd.
In het besluit van 11 oktober 2018 (primair besluit 3) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving per 1 maart 2016 herzien en de over de periode van 1 maart 2016 tot en met 9 juni 2016 te veel betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 211,65 teruggevorderd.
In het besluit van 11 oktober 2018 (primair besluit 4) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving over de periode van 1 september 2016 tot en met 31 mei 2017 herzien en de over die periode te veel betaalde ZW-uitkering tot een bedrag van € 324,28 teruggevorderd.
In het besluit van 12 oktober 2018 (primair besluit 5) heeft verweerder de termijn van de terugvordering van de te veel betaalde ZW-uitkering nader bepaald.
In het besluit van 15 oktober 2018 (primair besluit 6) heeft verweerder de termijn van de terugvordering van de te veel betaalde WW-uitkering nader bepaald.
In het besluit van 16 oktober 2018 (primair besluit 7) heeft verweerder de termijn van de terugvordering van de te veel betaalde WAO-uitkering nader bepaald.
In het besluit van 16 oktober 2018 (primair besluit 8) heeft verweerder de termijn van de terugvordering van de te veel betaalde WAO-toeslag nader bepaald.
In het besluit van 18 juli 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primaire besluiten 1 tot en met 8 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld informatie in te dienen waaruit blijkt dat bij de terugvordering van de WAO-uitkering rekening is gehouden met een eerdere terugvordering over 2014 en 2015.
Bij e-mail van 30 april 2021 heeft eiseres een brief van 25 april 2021 ingebracht.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft verweerder een overzicht van uitbetaalde bedragen aan WAO-uitkering over de periode van 17 mei 2011 tot en met 23 april 2021 ingebracht.
Bij brief van 22 juni 2021 heeft eiseres gereageerd.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft verweerder betaalspecificaties over de periode van januari 2014 tot en met december 2015 ingebracht.
Bij brief van 13 augustus 2021 heeft eiseres de brief van 25 april 2021 opnieuw ingebracht.
Op 2 september 2021 heeft verweerder een nadere reactie ingebracht.
Partijen hebben niet laten weten dat zij een nadere zitting wensen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 16 september 2021 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving van 17 januari 1988 tot en met 30 september 2015 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2015 ontving eiseres toeslag over haar WAO-uitkering. Eiseres ontving van 23 februari 2016 tot en met 9 juni 2016 een WW-uitkering en van 10 juni 2016 tot en met 8 maart 2018 een ZW-uitkering.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding van 20 september 2017 dat eiseres naast haar uitkeringen inkomsten uit werk heeft, is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres betaalde WAO-, WW- en ZW-uitkering en WAO-toeslag. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de rapporten van themaonderzoeker C. van Meegen (Van Meegen) van 5 januari 2018 en 9 mei 2018. Van Meegen concludeert in deze rapporten dat eiseres gedurende de uitkeringsperioden diverse inkomsten heeft genoten waarvan verweerder niet op de hoogte was.
1.3.
Bij primaire besluiten 1 tot en met 8 heeft verweerder bepaald dat de WAO-uitkering die eiseres ontving wordt uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 0 tot 15%, de uitkeringen die eiseres ontving op grond van de WW en ZW en de WAO-toeslag herzien en de te veel ontvangen uitkeringen en toeslag teruggevorderd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder primaire besluiten 1 tot en met 8 gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres gedurende de uitkeringsperioden voor [B.V.] B.V. ( [B.V.] ) heeft gewerkt en activiteiten heeft verricht waaruit inkomsten zijn genoten met de verkoop van dieetproducten van [bedrijf.1] Benelux B.V. ( [bedrijf.1] ). Eiseres heeft dit niet aan verweerder gemeld.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat zij niet gewerkt heeft en geen inkomsten heeft genoten. Zij was en is nog altijd volledig arbeidsongeschikt. Eiseres is volledig afhankelijk van de uitkering om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Verweerder verwijt eiseres aanzienlijke inkomsten te hebben genoten, maar eiseres leeft reeds jarenlang op het niveau van haar uitkering. Zij vertoont geen buitensporig uitgavenpatroon en heeft geen geld uitgegeven waaruit een dubbel inkomen zou moeten blijken. Eiseres heeft niets verdiend aan de verkoop van de dieetproducten. Zij hoefde verweerder daarom geen informatie hierover te verschaffen en heeft de inlichtingenplicht niet geschonden. Eiseres verkocht de dieetproducten tegen de inkoopprijs aan haar vriendinnen. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar de tijdens het onderzoek ingebrachte verklaringen. Eiseres stortte de ontvangen contanten vervolgens op haar bankrekening. Het verschil in het totaalbedrag aan facturen van [bedrijf.1] en de contante stortingen van circa € 17.000,- op de bankrekening van eiseres laat zich verklaren door (aanvullende) verkoop van sieraden. Omdat eiseres niet bedrijfsmatig handelde, ontbrak de noodzaak een administratie bij te houden. Verweerder heeft de verdiensten berekend door uit te gaan van het verschil tussen de commerciële adviesprijzen en de inkoopprijzen. De hoogte van de terugvordering is daarmee onjuist en onzorgvuldig vastgesteld. Voor de inkomsten vanuit [B.V.] gaat het om bedragen van ondergeschikt belang. Het is volgens eiseres de vraag of gelet op de omvang van de bedragen de inlichtingenplicht geldt. Daarnaast verrichtte niet eiseres maar een derde de werkzaamheden. Eiseres heeft in beroep financiële jaaroverzichten over 2012 tot en met 2017 van haar Rabobankrekening ingebracht. Hieruit volgt dat eiseres geen gelden bij de Rabobank aanhield. Tot slot heeft eiseres in beroep verklaringen van [A] van 8 januari 2021 en [B] van 1 februari 2021 ingebracht, waarin zij stellen de dieetproducten tegen de inkoopprijs van eiseres te hebben gekocht.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres terecht heeft gewijzigd, de uitkeringen en toeslag van eiseres terecht heeft herzien en de te veel betaalde uitkeringen en toeslag terecht heeft teruggevorderd, omdat eiseres gewerkt heeft en activiteiten heeft verricht waaruit inkomsten zijn genoten en dit niet heeft gemeld aan verweerder.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres in de perioden van 1 maart 2009 tot en met 28 februari 2015, 1 maart 2016 tot en met 9 juni 2016 en 1 september 2016 tot en met 31 mei 2017 activiteiten heeft verricht waaruit inkomsten zijn genoten. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de volgende in de onderzoeksrapporten van Van Meegen beschreven omstandigheden. Eiseres heeft tijdens het gesprek met de themaonderzoekers op 28 maart 2018 verklaard dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [B.V.] en dat zij er niet aan heeft gedacht dit te melden bij verweerder. Verweerder heeft de inkomsten uit [B.V.] op basis van de door [B.V.] overgelegde crediteurenkaarten vastgesteld op een bedrag van € 2.730,39 in de periode van december 2013 tot en met mei 2017. Daarnaast heeft eiseres inkomsten genoten met de verkoop van dieetproducten van [bedrijf.1] . Verweerder heeft deze inkomsten uit de periode van maart 2009 tot en met augustus 2017 geschat op een bedrag van € 147.933,70. Deze inkomsten zijn geschat omdat de verkoopprijzen van eiseres niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Hierbij zijn de adviesprijzen van [bedrijf.1] ten tijde van het onderzoek gehanteerd. De uitgaven aan dieetproducten heeft verweerder op basis van de door [bedrijf.1] overgelegde facturen aan [bedrijf.2] , therapie & begeleiding, de eenmanszaak van eiseres, vastgesteld op € 207.809,98. Uit de opgevraagde bankafschriften is gebleken dat eiseres in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 november 2017 een bedrag van € 224.855,06 aan stortingen heeft ontvangen. Tijdens het gesprek met de themaonderzoekers kon eiseres hiervoor geen verklaring geven. Later heeft eiseres verklaard dat zij contant geld ontving voor de dieetproducten en dat zij dit geld op haar bankrekening stortte. Ook heeft eiseres in die periode erfstukken en sieraden verkocht. Verweerder acht de verklaring van eiseres dat zij de dieetproducten tegen de inkoopprijs aan haar vriendinnen verkocht en daar niets aan heeft verdiend niet aannemelijk. Uit de bankafschriften volgt bovendien dat eiseres producten voor een hogere prijs dan de inkoopprijs heeft verkocht. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij geen inkomsten uit de verkoop van deze producten heeft genoten. Daarbij merkt verweerder op dat geen volledig beeld van de financiële omstandigheden van eiseres en transacties rondom de dieetproducten bekend is, nu verweerder niet beschikt over de bankgegevens van de Rabobankrekening die eerder op naam van eiseres stond. Van deze rekening is tevens bekend dat hier inkomsten uit [B.V.] naar zijn overgemaakt. Ter zitting heeft verweerder aangevuld dat de in beroep ingebrachte jaaroverzichten van de Rabobankrekening geen inzicht bieden in de transacties die gedurende de jaren zijn gepleegd. De verklaringen van bekenden dat zij de dieetproducten tegen de inkoopprijs van eiseres hebben gekocht, zijn in hoge mate gestandaardiseerd en te algemeen en onvoldoende specifiek om als bewijs te dienen voor alle transacties met betrekking tot de dieetproducten. De verkoop van de dieetproducten wordt aangemerkt als activiteiten die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in geslaagd is om door middel van objectieve en verifieerbare gegevens de conclusie van verweerder te ontkrachten. De stelling dat niet eiseres maar een derde de werkzaamheden voor [B.V.] verrichtte, leidt niet tot een gegrond beroep. Eiseres heeft deze stelling niet onderbouwd. Bovendien mocht verweerder uitgaan van de eerste verklaring van eiseres. De ingebrachte verklaringen zijn niet objectief van aard. Hieraan kan daarom niet de waarde gehecht worden die eiseres hieraan hecht.
4.4.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de door verweerder aan de hand van de adviesprijzen geschatte inkomsten van eiseres uit [bedrijf.1] voor onredelijk te houden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt dat, in het geval waarin achteraf de omvang van de inkomsten niet meer kan worden bepaald aan de hand van betrouwbare schriftelijke gegevens, verweerder de inkomsten op een redelijke wijze mag schatten. Eiseres heeft dan de mogelijkheid om de juistheid van de op basis van deze schatting vastgestelde bedragen te weerleggen met ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare inkomensgegevens. Een redelijke verdeling van de bewijslast met betrekking tot de omvang van de feitelijk genoten inkomsten uit arbeid brengt in die situatie met zich mee dat het risico dat de relevante gegevens onbewezen blijven, bij de uitkeringsontvanger wordt gelegd. [1] Verweerder heeft met de rapporten van Van Meegen aangegeven hoe de verdiensten van eiseres zijn berekend. Eiseres heeft geen deugdelijke administratie en/of objectieve verifieerbare gegevens van de inkoop en verkoop van de dieetproducten en de daaruit gegenereerde inkomsten overgelegd.
4.5.
Ter zitting is ter sprake gekomen dat uit de gedingstukken blijkt dat in 2016 een terugvordering van de WAO-uitkering van eiseres over de periode van januari 2014 tot en met september 2015 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft verweerder ter zitting gevraagd of met deze terugvordering rekening is gehouden bij de nu aan de orde zijnde terugvordering van de WAO-uitkering, in die zin dat de terugvordering die nu wordt gedaan niet dat deel van de uitkering betreft dat al eerder is herzien en is teruggevorderd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ervan uitgaat dat met de eerdere terugvordering rekening is gehouden. Omdat dit niet duidelijk uit de gedingstukken volgt, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld informatie in te brengen waaruit volgt dat met de eerdere terugvordering rekening is gehouden.
4.6.
Bij brieven van 12 mei 2021 en 2 juli 2021 heeft verweerder een overzicht van uitbetaalde bedragen aan WAO-uitkering over de periode van 17 mei 2011 tot en met 23 april 2021 en een aantal betaalspecificaties ingebracht. Uit dit overzicht volgt dat eiseres in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2015 een bedrag aan WAO-uitkering heeft ontvangen van € 20.696,92. Uit de gedingstukken volgt dat eiseres in 2016 een brutobedrag van € 14.580,06 diende terug te betalen. De rechtbank stelt vast dat dit brutobedrag overeenkomt met het door verweerder in zijn brief van 12 mei 2021 genoemde nettobedrag van € 10.552,27 (circa 72 procent). Met de terugvordering van € 10.522,27 blijft een bedrag over van € 20.696,92 – € 10.552,27 = € 10.144,65. Uit de specificatie van de terugvordering van de WAO-uitkering bij primair besluit I volgt dat eiseres over de periode van januari 2014 tot en met februari 2015 een bedrag van € 8.876,72 heeft ontvangen en dat dit bedrag in zijn geheel wordt teruggevorderd. Nu na de terugvordering uit 2016 nog een bedrag overbleef van € 10.144,65 stelt de rechtbank vast dat met de huidige terugvordering over de periode van januari 2014 tot en met februari 2015 ten bedrage van € 8.876,72 niet meer is teruggevorderd dan aan eiseres over die periode (na de terugvordering van destijds) is uitbetaald.
4.7.
Bij brief van 22 juni 2021 betoogt eiseres dat op basis van de door verweerder ingebrachte stukken niet kan worden uitgesloten dat er meer is teruggevorderd van eiseres dan zij ooit heeft ontvangen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet te veel is teruggevorderd. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om te onderbouwen dat verweerder te veel heeft teruggevorderd. Eiseres heeft dit nagelaten.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres gewijzigd en de toeslag herzien en de te veel betaalde WAO-uitkering en toeslag teruggevorderd, omdat eiseres gewerkt heeft en activiteiten heeft verricht waaruit inkomsten zijn genoten. Verweerder heeft de inkomsten die eiseres heeft genoten uit de verkoop van de dieetproducten terecht geschat. Voorts heeft verweerder terecht de WW- en ZW-uitkering van eiseres herzien en de te veel betaalde uitkeringen teruggevorderd, omdat eiseres de werkzaamheden en de activiteiten waaruit inkomsten zijn genoten, niet heeft gemeld aan verweerder. Het standpunt van eiseres dat de inkomsten uit [B.V.] dermate gering zijn dat de inlichtingenplicht niet van toepassing zou zijn, volgt de rechtbank niet. Eiseres wordt niet verweten dat zij geen inkomsten heeft gemeld, maar dat zij niet aan verweerder heeft doorgegeven dat zij werkzaamheden heeft verricht.
4.9.
Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Uit vaste rechtspraak van de CRvB vloeit voort dat slechts van een dringende reden kan worden gesproken als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. [2] Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan kan worden afgezien van terugvordering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, voorzitter, en mr. M. Munsterman en
mr. M.K.G. Tjepkema, leden, in aanwezigheid vanmr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
griffier
voorzitter
De voorzitter is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen. De uitspraak is daarom ondertekend door één van de leden (mr. M. Munsterman) van deze meervoudige kamer.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3913.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5025.