In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van uitkeringen en toeslag. Eiseres ontving van 17 januari 1988 tot en met 30 september 2015 een WAO-uitkering en had daarnaast recht op toeslag op basis van de Toeslagenwet. Na een anonieme melding dat eiseres naast haar uitkeringen inkomsten uit werk had, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres gedurende de uitkeringsperioden diverse inkomsten had genoten, die zij niet had gemeld. Het Uwv heeft daarop besloten de uitkeringen te herzien en de te veel betaalde bedragen terug te vorderen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij geen inkomsten had genoten en volledig afhankelijk was van haar uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres inkomsten heeft genoten uit arbeid en dat zij deze niet heeft gemeld. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering terecht is gedaan en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.