ECLI:NL:RBDHA:2021:11833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/6675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om uitstel van vertrek op grond van medische redenen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verzoek om uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Beninse staatsburger, had op 31 maart 2020 verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege medische redenen. De aanvraag werd afgewezen op 29 mei 2020, en het bezwaar daartegen werd op 20 augustus 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 31 augustus 2020 werd afgewezen.

Tijdens de zitting op 4 februari 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser voerde aan dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) onzorgvuldig was en dat verweerder zijn vergewisplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid of volledigheid ervan te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat verweerder het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.

De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat dit niet van toepassing was in deze procedure. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een deskundige te benoemen af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 28 augustus 2020 heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht versneld te beslissen op het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de voorgenomen beëindiging van de opvang per 1 september 2020.
Bij uitspraak van 31 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 20/4416).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.P.M. Olsthoorn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met het door hem overgelegde formulier aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Inleiding
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Beninse nationaliteit. Hij heeft verweerder op 31 maart 2020 verzocht om hem uitstel van vertrek wegens medische redenen te geven op grond van artikel 64 van de Vw.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA heeft op 9 april 2020 advies uitgebracht. De BMA-arts heeft daarbij de ingebrachte medische informatie van ARQ Centrum ’45 van 20 februari 2020 en patiëntdossiers van GZA Almere van 6 maart 2020 en 11 oktober 2019 betrokken. Volgens het BMA-advies passen de klachten van eiser bij de diagnose PTSS en zijn er aanwijzingen voor een depressie. Eiser kan volgens het advies onder voorwaarden reizen. Bij het uitblijven van een medische behandeling wordt geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht. In het aanvullend advies van 20 april 2020 heeft het BMA desgevraagd laten weten dat de aanvullende ingebrachte informatie van psychiater S. Felix geen nieuwe feiten bevat die aanleiding geven om het BMAadvies van 9 april 2020 aan te passen.
Standpunten van eiser
4. Eiser voert aan dat de het BMA-advies onzorgvuldig is en dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. In het BMA-advies is te lezen dat bij uitblijven van de medische behandeling de traumagerelateerde klachten van eiser zullen toenemen en zijn doodsgedachten kunnen toenemen. Gelet hierop valt niet in te zien dat in het BMA-advies staat dat er bij uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie wordt verwacht. Volgens eiser heeft verweerder zijn vergewisplicht geschonden. Verweerder had de ingebrachte brieven van zijn behandelaars, waarin staat dat het suïciderisico van eiser chronisch verhoogd is, moeten voorleggen aan het BMA om te vragen hoe deze brieven zich verhouden tot het BMA-advies van 9 april 2020. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het BMA-advies niet inzichtelijk en concludent is en niet zorgvuldig tot stand is gekomen, doordat de BMA-arts de Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal Gedrag (Richtlijn) niet heeft toegepast. Eiser verzoekt de rechtbank zelf een deskundige te benoemen. Eiser verwijst daarbij ook naar een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage van 27 mei 2014. [1] Eiser voert verder aan dat verweerder op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) rekening had moeten houden met eisers privéleven en daarmee met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij verwijst daarbij naar het arrest Paposhvili tegen België van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [2]
BMA-advies
5. De rechtbank overweegt dat een BMA-advies volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een deskundigenbericht aan verweerder is ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag ligt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. [3]
6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid dan wel de volledigheid van het BMA-advies. Het advies is duidelijk over welke informatie is gebruikt, namelijk alle informatie die voorhanden was, tot welke conclusies dit heeft geleid en waarom. Dat er suïcide gestes zijn, risicofactoren voor suïcide en beschermende factoren en dat stressoren het risico zal verhogen, zoals genoemd in de brief van de behandelaars van 2 en 6 april 2020, is door de BMAarts mede betrokken in de advisering, daaronder begrepen de aanvulling op van 20 april 2020. Hij heeft gemotiveerd aangegeven waarom met deze beschrijving en dit toestandsbeeld nog geen sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn. De BMA-arts heeft daarbij relevant geacht dat er in de voorgeschiedenis van eiser geen sprake is van een geobjectiveerde tentamen suïcide waarvoor crisisinterventie noodzakelijk was of van een (gedwongen) klinische opname. Uit de brieven van de behandelaar van eiser van 30 juli 2020 en 31 augustus 2020 blijkt niet dat het suïciderisico sinds de situatie van 6 april 2020 (noemenswaardig) is gewijzigd. Weliswaar wordt het suïciderisico daarin chronisch verhoogd genoemd, maar daarbij wordt gesteld dat dit conform de situatie is zoals die op 6 april 2020 is benoemd en wordt bevestigd dat geen sprake is (geweest) van opname. Er was dus geen reden voor nader onderzoek. Verder is niet gebleken dat de aangekondigde beëindiging van de opvang tot een ander beeld heeft geleid zodat ook nadien niet alsnog reden is ontstaan voor nader onderzoek.
7. Het beroep van eiser op de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg maakt dit niet anders. In die uitspraak oordeelt het college dat de BMA-arts zich rekenschap moet geven van de Richtlijn, maar niet blijkt dat de BMA-arts moet toelichten of en hoe dat is gebeurd. Het feit dat in het BMA-advies niet is verwezen naar de Richtlijn, maakt daarom niet dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat uit de Richtlijn volgt dat de term “suïcidaal gedrag” wijst op een geheel aan gedachten, voorbereidingshandelingen en pogingen om zichzelf te doden. De BMA-arts heeft van belang geacht dat niet is gebleken van een geobjectiveerde tentamen suïcide. Gelet hierop heeft de BMA-arts deze elementen juist meegenomen bij de beoordeling of wegens suïcidaal gedrag sprake is van een medische noodsituatie. Verweerder hoefde hierin dus geen reden te zien om het BMA-advies onzorgvuldig te achten of om (nogmaals) nadere vragen te stellen aan de BMA-arts.
8. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het BMAadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvolledig is. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Van een onzorgvuldige voorbereiding of gebrekkige motivering is geen sprake. Gezien het vorenstaande zijn er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om zelf een deskundige te benoemen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

Artikel 8 EVRM

9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder is hier bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw niet aan gehouden. In het arrest Paposhvili is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens weliswaar ingegaan op artikel 8 van het EVRM, maar in die zaak was een ander beoordelingskader aan de orde. [4] Ook ging het in die zaak om een terugkeerbesluit. In dit geval is het bestreden besluit, anders dan eiser ter zitting heeft gesteld, geen terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit is op 6 juni 2018 al aan eiser opgelegd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:826), 10 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:974), van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) en van 16 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1598).
4.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2739.