Overwegingen
1. Eiser stelt van Oegandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. In 1999, toen eiser naar de eerste klas van de middelbare school ging, heeft eiser een jongen genaamd [naam 1] leren kennen en zo ontdekte hij dat hij 'anders' was en gevoelens had voor jongens. Tot zijn twintigste heeft eiser geprobeerd deze gevoelens te stoppen, onderdrukken en veranderen. In 2006 heeft zijn familie hem, vanwege vermoedens over zijn geaardheid, van huis weggestuurd. Eveneens in 2006 heeft zijn familie een vrouw, [naam vrouw] , voor hem geregeld waarmee hij is getrouwd en vier kinderen heeft gekregen.
Sinds 2013 heeft eiser en geheime relatie gehad met [naam vriend] . Vanaf 2017 zou de echtgenote van zijn vriend lucht hebben gekregen van de vermeende relatie. In 2018 is eiser door haar achtervolgd. Eiser probeerde te ontkomen, maar werd van de motortaxi getrokken en door een auto meegesleept. Hij is kort behandeld in het ziekenhuis en heeft een verklaring afgelegd op het politiebureau. Daarna is eiser naar zijn zus en oom gegaan waar hij tot aan zijn vertrek uit Oeganda ondergedoken heeft gezeten. Met behulp van zijn vriend is hij via een uitwisselingsprogramma met een visum naar Nederland gevlucht.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de seksuele gerichtheid van eiser;
- de problemen als gevolg van de seksuele gerichtheid.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder acht de homoseksuele gerichtheid van eiser en de problemen die hij hierdoor stelt te hebben ondervonden echter niet geloofwaardig. Gelet hierop kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Volgens verweerder heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond, als bedoeld in artikel 31 van de Vw2000.
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn gestelde seksuele gerichtheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Eiser vindt het moeilijk om over zijn gevoelens te praten, verweerder had dan ook moeten doorvragen. Zeker omdat het gaat om iemand die niet gewend is over zijn seksuele gerichtheid te praten en uit een land komt waar homoseksualiteit verboden is. Dat eiser tijdens de nabespreking met zijn gemachtigde zaken nog nader heeft toegelicht, is niet meer dan normaal. Eiser heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij met zijn homoseksualiteit is omgegaan in de periode vanaf zijn ontdekking tot aan zijn acceptatie. Verweerder heeft nagelaten om rekening te houden met culturele verschillen. Verder heeft eiser veel onderbouwende indicatoren overgelegd die verweerder niet kenbaar heeft betrokken bij de besluitvorming. Zo heeft eiser een uitgebreide brief van VEHRA, een LHBTI-organisatie uit Oeganda, een verklaring van zijn partner [naam vriend] , foto’s van eisers deelname aan diverse LHBTI-bijeenkomsten in Nederland, een krantenartikel over eiser, foto’s van eiser bij Out en Proud bijeenkomsten, foto’s van eiser terwijl hij online LHBTI-meetings volgt en foto’s van eiser op sociale media overgelegd. Ook heeft eiser een lijst overgelegd van alle LHBTI-bijeenkomsten waar hij tot nu toe is geweest in Nederland, een uitgebreide brief van [naam 2] , [functie] van de Stichting Prisma Groep. Verder heeft eiser foto’s overgelegd van zijn tripjes met [naam vriend] naar Nairobi.
5. Uit WI2019/17 volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid in ieder geval de volgende thema’s betrekt:
- Privéleven;
- Huidige en voorgaande relaties, contact in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti-groepen;
- Contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
- Discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
Het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.
6. Uit de recente uitspraak van de Afdelingvan 4 augustus 2021volgt dat het uitgangspunt dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid vooral met zijn eigen verklaringen aannemelijk kan en moet maken, onverlet laat dat bepaalde stukken kunnen dienen als ondersteunend bewijs. Dit betekent dat die stukken, afhankelijk van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen, het overige bewijs en de daarover geformuleerde tegenwerpingen, ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid ondanks ontoereikende verklaringen toch aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder verricht immers een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij de verklaringen van de vreemdeling over de verschillende in WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen en het overgelegd bewijsmateriaal beziet.Het is daarbij aan verweerder om in het besluit inzichtelijk te maken hoe hij de afgelegde verklaringen en overgelegde stukken in het kader van de verschillende thema’s waardeert en onderling weegt. Overgelegde stukken zijn dus op zichzelf bezien zelden overtuigend bewijs van een gestelde seksuele gerichtheid, maar een vreemdeling kan hiermee wél, onder bepaalde omstandigheden, ondersteunend bewijs leveren van zijn verklaringen over bepaalde thema’s die bij de integrale beoordeling van belang zijn, zoals de activiteiten in Nederland of het hebben van een homoseksuele relatie. Dat is in het bijzonder het geval waar het gaat om informatie van feitelijke aard of verklaringen van objectieve derden over feitelijk gedrag. Uiteraard kunnen die stukken voor verweerder ook aanleiding vormen om een vreemdeling nader te horen over de inhoud – en opsteller – van de stukken, om zo de thema’s waarop de stukken betrekking hebben en de persoonlijke relevantie van de desbetreffende omstandigheden voor de vreemdeling inzichtelijker te maken en de gestelde seksuele gerichtheid als geheel beter en in samenhang te kunnen beoordelen op geloofwaardigheid.
7. Verweerder kan, gelet op het vorenstaande, en zoals ook volgt uit WI 2019/17, bij de beoordeling van overgelegde stukken dus niet volstaan met een enkele verwijzing naar de ontoereikende verklaringen van de vreemdeling. Verweerder zal kenbaar moeten motiveren hoe hij rekening heeft gehouden met elk van de aangeleverde stukken. Dit betekent onder meer dat als verweerder, eventueel na de vreemdeling gehoord te hebben, enige waarde toekent aan een stuk, hij in zoverre duidelijk moet maken of hij de uit het stuk blijkende omstandigheden geloofwaardig acht. Aangezien verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, moet hij ook daadwerkelijk en kenbaar motiveren welk gewicht aan de inhoud van die stukken toekomt in het licht van de tegenover hem afgelegde en al dan niet geloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde seksuele gerichtheid en eventueel overgelegd ander bewijsmateriaal. Deze motivering moet hij niet alleen geven om voor de vreemdeling of derden duidelijk te maken hoe de inbreng is betrokken, maar ook om de rechtbank in staat te stellen dit te toetsen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nagelaten om de door eiser overgelegde stukken kenbaar bij het besluit te betrekken. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de afgelegde verklaringen en de overgelegde stukken waardeert en onderling weegt. Zo is verweerder weliswaar ingegaan op de brief van VEHRA en de activiteiten van eiser voor LHBTI-organisaties, maar heeft niet kenbaar gemaakt welk gewicht hij hieraan geeft. Verweerder stelt enkel dat primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling en dat de enkele kennis van en deelname aan bijeenkomsten geenszins eisers gebrekkige verklaringen kunnen herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee nagelaten om kenbaar te motiveren waarom de door eiser overgelegde verklaringen van derden en foto’s en lijsten van zijn deelnames aan LHBTI-bijeenkomsten niet kunnen afdoen aan de ongeloofwaardigheid van de verklaringen. Verder heeft verweerder nagelaten om de verklaring van [naam vriend] en de overgelegde foto’s van eisers tripjes met [naam vriend] naar Nairobi bij de besluitvorming te betrekken. Aangezien de verklaring van [naam vriend] ziet op de relatie die eiser stelt te hebben gehad met [naam vriend] , had verweerder op deze verklaring in moeten gaan. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van verweerder op de zitting dat de verklaring van [naam vriend] gelet op de summiere verklaringen van eiser niet aan de ongeloofwaardigheid kan afdoen, is onvoldoende. Op dit punt is dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Awb.De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslissen. Het ligt op de weg van verweerder om de gestelde seksuele gerichtheid van eiser en de daarmee samenhangende problemen opnieuw (integraal) te beoordelen, waarbij ook de door eiser overgelegde stukken betrokken dienen te worden. Verweerder zal daarom een binnen acht weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).