ECLI:NL:RBDHA:2021:11536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/4163 en AWB 20/41461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de geldigheidsduur van verblijfsvergunningen voor Nigeriaanse partners met medische zorgbehoefte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben twee Nigeriaanse partners, eiser en eiseres, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor verlenging van de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunningen. De aanvragen werden afgewezen op basis van het argument dat Nederland niet langer het meest aangewezen land is voor medische behandeling. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor medische behandeling, terwijl eiseres een vergunning had voor verblijf bij haar partner. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) afgewogen en geconcludeerd dat de zorg in Nigeria beschikbaar en toegankelijk is voor beide eisers. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de benodigde zorg in Nigeria niet toegankelijk is en dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4163 en AWB 20/41461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer 1]

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer 2]
(tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2019 (het primaire besluit I) is de aanvraag van eiser voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen. Bij besluit van diezelfde datum (het primaire besluit II) is de aanvraag van eiseres voor verlenging van geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit I) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van diezelfde datum (het bestreden besluit II) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021
.Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn partners. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1968. Eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1977. Zij hebben de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel medische behandeling van 19 maart 2018 tot februari 2019. Eiseres is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor ‘verblijf bij partner’.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat Nederland niet langer het meest aangewezen land is voor medische behandeling. Daarmee voldoet eiser niet meer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdende met medische gronden. Nu het verblijfsrecht van eiseres afhankelijk is van dat van eiser is ook haar aanvraag afgewezen. Daarnaast komen eisers niet in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] of een verblijfsvergunning op een van de andere gronden van artikel 3.6 van het Vb. [2] Tot slot heeft verweerder geconcludeerd dat de uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3]
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben daartoe het volgende aangevoerd. De medische situatie is onvoldoende betrokken in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder lijkt alleen te verwijzen naar artikel 3 van het EVRM en naar de omstandigheden dat eisers niet gebonden zijn aan Nederland voor hun behandeling. Daarnaast kan het, zoals blijkt uit het arrest ‘Paposhivili’, niet van eisers worden verwacht dat zij onomstotelijk aantonen dat de zorg in Nigeria voor hen niet toegankelijk is. Eisers verwijzingen naar de algemene informatie moet in samenhang bekeken moet worden met de situatie van eisers. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de zorg voor eisers niet toegankelijk is. Tot slot is er ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Belangenafweging 8 EVRM
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de relevante feiten en omstandigheden voldoende bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM betrokken. Verweerder heeft daarbij voldoende gemotiveerd waarom eisers niet aan Nederland gebonden zijn en waarom er, gelet op de medische situatie van eisers, geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Voor eiser geldt dat uit het BMA-advies van 2 april 2019 blijkt dat hij onder voorwaarden kan reizen en de voor hem benodigde medische zorg in Nigeria beschikbaar en toegankelijk is. Uit het BMA-advies van eiseres van 4 juni 2019, en de aanvullingen daarop, blijkt dat ook eiseres onder voorwaarden kan reizen en dat de benodigde medische zorg voor haar in Nigeria beschikbaar en toegankelijk is. De door eisers overgelegde stukken over het overlijden van beide ouders maken dit niet anders nu niet is gebleken dat eisers, eenmaal terug in Nigeria, voor zorg op hun ouders zijn aangewezen. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van 18 november 2014 [4] volgt de rechtbank niet nu er geen sprake is van gelijke gevallen. In die zaak was er voor betrokkene, ondanks dat de drempel van artikel 3 van het EVRM niet werd gehaald, sprake van een aandoening waar juist geen behandeling voor beschikbaar was in het land van herkomst.
Verder heeft verweerder op goede gronden overwogen dat niet is gebleken dat de banden van eisers met Nederland sterker zijn dan die met het land van herkomst. Eisers wonen weliswaar al lang in Nederland maar er is niet gebleken dat zij zodanig zijn geïntegreerd dat er geen banden met Nigeria meer zijn. Eisers hebben het grootste gedeelte van hun leven in Nigeria gewoond en hebben nog steeds de Nigeriaanse nationaliteit. De gestelde sociale banden zijn door eisers niet aangetoond. Dat eiser in 2003 een cursus Nederlands heeft afgerond is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de banden met Nederland sterker moeten worden geacht.
Toegankelijkheid zorg
5. Nu uit het BMA-advies blijkt dat de benodigde zorg in Nigeria aanwezig is, moet de vreemdeling volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter aannemelijk maken dat de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. [5] Uit de door eisers overgelegde informatie blijkt weliswaar dat weinig mensen in Nigeria een zorgverzekering hebben, en dat ook de toegang tot de zorg voor veel mensen beperkt is. De overgelegde informatie ziet op algemene informatie en geven onvoldoende weer of dit voor eisers persoonlijk ook het geval is. Eisers hebben geen inzicht gegeven in hun financiële situatie of de kosten van de behandelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de benodigde zorg niet beschikbaar of toegankelijk is. De stelling van eiser dat verweerder in strijd met het arrest Paposhivili [6] van het EHRM [7] heeft gehandeld omdat het niet noodzakelijk is dat eisers met onomstotelijk bewijs aantonen dat zij geen toegang hebben volgt de rechter niet. Dit wordt ook niet verwacht van eisers. Dit neemt niet weg dat het wel op de weg van eisers ligt om aan de hand van algemene informatie aannemelijk te maken dat de benodigde zorg niet toegankelijk of beschikbaar is.
Hoorplicht
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hoorplicht niet geschonden.
Verweerder mag krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van het bezwaar is aan deze maatstaf voldaan.
7. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Uitspraak van 18 november 2014 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. (ECLI:NL:RBDHA:2014:13959)
6.Uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381
7.Europese Hof voor de Rechten van de Mens