In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek en beroep van een Marokkaanse verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de uiterste overdrachtsdatum op 15 oktober 2021 viel.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2021 behandeld. De verzoeker stelt dat hij minderjarig is en dat de registratie van zijn leeftijd in Italië niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen unanieme conclusie is bereikt over de leeftijd van de verzoeker en dat verweerder op basis van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid van Italië heeft vastgesteld. De verzoeker heeft geen identificerende documenten overgelegd om zijn minderjarigheid aan te tonen, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder terecht is uitgegaan van de geregistreerde meerderjarigheid in Italië.
De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen een week na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.