ECLI:NL:RBDHA:2021:11484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.6685 (verzoek) en NL21.6684 (beroep)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake verblijfsvergunning asiel met betrekking tot minderjarigheid en verantwoordelijkheid van Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek en beroep van een Marokkaanse verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de uiterste overdrachtsdatum op 15 oktober 2021 viel.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2021 behandeld. De verzoeker stelt dat hij minderjarig is en dat de registratie van zijn leeftijd in Italië niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen unanieme conclusie is bereikt over de leeftijd van de verzoeker en dat verweerder op basis van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid van Italië heeft vastgesteld. De verzoeker heeft geen identificerende documenten overgelegd om zijn minderjarigheid aan te tonen, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder terecht is uitgegaan van de geregistreerde meerderjarigheid in Italië.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen een week na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht

zaaknummers: NL21.6685 (verzoek) en NL21.6684 (beroep)

[Naam] , verzoeker

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 3 september 2021 de rechtbank verzocht om de voorlopige voorziening met spoed te behandelen in verband met de uiterste overdrachtsdatum op 15 oktober 2021.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2021 ter zitting behandeld. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Verzoeker stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2004 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Uit Eurodac is gebleken dat betrokkene op 10 oktober 2020 in Oostenrijk en op 30 november 2020 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft
ingediend.
3. Verweerder heeft de autoriteiten van Italië op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) gevraagd verzoeker terug te nemen. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vast is komen te staan. Verweerder heeft vervolgens de asielaanvraag van verzoeker op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
4. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de door de Italiaanse autoriteiten geregistreerde meerderjarigheid. Deze registratie heeft niet zorgvuldig plaatsgevonden. Ook in Oostenrijk is bevestigd dat verzoeker is geboren op [Geb. datum] 2004. De uitkomst van de leeftijdsschouw had moeten leiden tot het aanbieden van een medisch leeftijdsonderzoek. Dit volgt ook uit paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat op 4 februari 2021 een leeftijdsschouw door twee ambtenaren van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de Dienst Regionale Recherche Noord-Nederland heeft plaatsgevonden. De ambtenaren van de AVIM hebben geconcludeerd dat er getwijfeld wordt aan de minderjarige leeftijd van verzoeker. Op 4 februari 2021 heeft vervolgens de gehoorambtenaar van de IND tijdens het aanmeldgehoor AMV ook een leeftijdsschouw verricht en vastgesteld dat verzoeker evident minderjarig is. Nu er niet unaniem tot een oordeel is gekomen, heeft verweerder nader onderzoek verricht naar de leeftijd van verzoeker. Verweerder heeft Italië en Oostenrijk om inlichtingen gevraagd zoals bedoeld in artikel 34 van de Dublinverordening. Uit de resultaten van het onderzoek bij de Oostenrijkse autoriteiten is gebleken dat verzoeker in Oostenrijk geregistreerd is met geboortedatum [Geb. datum] 2004. De Italiaanse autoriteiten hebben verzoeker geregistreerd met geboortedatum [Geb. datum 2] 1997, waarop verweerder deze datum heeft aangehouden.
6. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag verweerder er, gelet op het interstatelijke vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat de leeftijdsregistratie van verzoeker in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden. In dat geval is het aan verzoeker om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde meerderjarigheid onjuist is. [1] Hier is hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd. Verzoeker heeft immers geen identificerende documenten overgelegd om zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk te maken. Met de eigen verklaring dat hij in Italië verkeerde gegevens heeft opgegeven, noch met de enkel stelling dat de registratie dat de registratie niet zorgvuldig is verlopen, heeft verzoeker aannemelijk weten te maken dat sprake is van een onjuiste leeftijdsregistratie in Italië. Met de enkele stelling van verzoeker dat de registratie niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden heeft hij dit evenmin aannemelijk gemaakt, te minder nu de registratie gebaseerd is op zijn eigen verklaringen. [2] Gelet op het voorgaande is verweerder naar het oordeel van voorzieningenrechter terecht uitgegaan van de in Italië geregistreerde meerderjarigheid en heeft verweerder alleen al daarom terecht geen medisch leeftijdsonderzoek aangeboden. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Tot slot kan het beroep dat gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft gedaan op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 december 2018 [3] , niet slagen. Anders dan gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft aangevoerd, betreft het hier immers geen vergelijkbaar geval, nu in de zaak van 4 december 2018 zowel de IND als de AVIM tot minderjarigheid van de vreemdeling hebben geconcludeerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en op openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling van 11 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:392), van 2 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2984) en van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1888).
2.Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:1888).