ECLI:NL:RBDHA:2021:11121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20 8377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens verplaatsing hoofdverblijf en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, een Turkse nationaliteit houder, die zijn hoofdverblijf naar Turkije zou hebben verplaatst. Eiser had op 11 november 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning had afgewezen en zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht had ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 16 september 2014 tot 12 december 2019 niet ingeschreven stond op een woonadres in Nederland en geregistreerd was als 'Registratie Niet Ingezetenen'. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn verblijf in Nederland onderbouwen, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn hoofdverblijf naar Turkije heeft verplaatst.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zijn aanvraag moet worden aangemerkt als een eerste aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de zorg voor zijn zieke moeder en de verwijzing naar Besluit 1/80, verworpen. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de aanvraag niet in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8377
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. G.T. Cambier.

Procesverloop

Eiser heeft op 11 november 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 november 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder, is met bericht vooraf, niet verschenen. Tevens was ter zitting aanwezig M.A. Budak, tolk in de Turkse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 20 mei 2021.
Met stilzwijgende instemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting. Het onderzoek is op 5 juli 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1973 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 20 januari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
2. Bij besluit van 15 april 2020 heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen en eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 16 september 2014. Tevens is aan hem een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft aan de intrekking van de verblijfsvergunning ten grondslag gelegd dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst naar Turkije. Uit de Basisregistratie Persoonsgegevens (verder: BRP) is gebleken dat eiser met ingang van 16 september 2014 tot 25 februari 2015 en met ingang van 17 juli 2015 tot 12 december 2019 niet ingeschreven stond op een woonadres in Nederland, maar geregistreerd stond met de vermelding ‘Registratie Niet Ingezetenen’ (verder: RNI). Alhoewel eiser heeft gereageerd op het voornemen van verweerder om zijn verblijfsvergunning in te trekken en zijn aanvraag af te wijzen, heeft hij geen van de gevraagde bewijsstukken overgelegd die zien op het hoofdverblijf in de periode van 16 september 2014 tot op heden. Er is niet gebleken dat de overschrijding van meer dan zes achtereenvolgende maanden van verblijf buiten Nederland te wijten is aan omstandigheden die buiten de schuld of invloed van eiser zijn gelegen. Eiser heeft bewust de keuze gemaakt om voor langere duur naar Turkije te vertrekken om daar voor zijn moeder te kunnen zorgen. Aangezien de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht wordt ingetrokken vanwege verplaatsing van het hoofdverblijf, is er per definitie geen sprake van een tijdig ingediende aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning. De aanvraag geldt daarom als een eerste aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning waarbij het vereiste om in bezit te zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) onverkort geldt. [1] Er is gesteld noch gebleken van bijzondere en individuele omstandigheden op grond waarvan eiser zou moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De intrekking van de verblijfsvergunning en afwijzing van de aanvraag zijn niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [2] . Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser rechten ontleent aan Besluit 1/80. [3]
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft aanvullend overwogen dat eiser op geen enkele wijze onderbouwd heeft dat hij in de perioden waarin hij met de vermelding RNI in de BRP stond geregistreerd, in Nederland verbleef. Dat eiser alle bewijzen hieromtrent is kwijt geraakt komt voor zijn eigen rekening en risico. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) mag in een uitschrijving van de vreemdeling uit de BRP een belangrijke aanwijzing worden gezien dat die vreemdeling zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. [4] Vervolgens is het aan die vreemdeling om dit te weerleggen. De gestelde noodzaak om buiten Nederland te verblijven in verband met de zorg voor eisers zieke moeder maakt niet dat er hierdoor sprake is van een omstandigheid die buiten eisers schuld is gelegen. Voor zover er al sprake zou zijn van opgebouwde rechten op grond van Besluit 1/80, worden deze rechten ingevolge paragraaf B10/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) ontzegd of beëindigd bij de verplaatsing van het hoofdverblijf. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de gegevens van de BRP blijkt dat eiser langer dan twee jaar buiten Nederland heeft verbleven. Eiser wordt dan ook niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van Besluit 1/80.
4. Eiser voert primair aan dat ten onrechte wordt aangenomen dat hij zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, zijn verblijfsvergunning is ten onrechte ingetrokken en niet verlengd. Alhoewel eiser niet alle stukken heeft kunnen opsturen die werden gevraagd in het voornemen tot intrekking, heeft hij wel medische stukken over zijn moeder opgestuurd. Hiervan is de vertaling aan verweerder toegezonden. Uit de rechtspraak blijkt dat het enkel uitschrijven uit de BRP niet voldoende is om aan te nemen dat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag. [5] Hij is wel degelijk in Nederland geweest op een paar perioden na en heeft ook gewerkt. Hij kon en kan dat echter niet met stukken aantonen. Eiser heeft wel aangetoond dat hij vanaf 1 juli 2019werkzaam was bij de Bouwcombinatie Forx BV. In bezwaar zijn de arbeidsovereenkomst met loonstroken overgelegd.
Subsidiair kon en kan hij in ieder geval rechten ontlenen aan Besluit 1/80. Zijn aanvraag voor verlenging had dan ook als aanvraag voor verlening moeten worden aangemerkt met vrijstelling van het mvv-vereiste. Verder kan hij een beroep doen op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, nu hij de aanvraag heeft ingediend binnen een termijn van twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en tijdig om verlenging hiervan heeft gevraagd. Tot slot is er ten onrechte afgezien van horen. In bezwaar had eiser nader kunnen toelichten dat hij steeds maar korte perioden buiten Nederland is geweest en dat dit was om zijn zieke moeder te verzorgen. Ook had hij nader kunnen verklaren hoe het komt dat hij geen andere bewijsstukken heeft en dat hij wel degelijk gewerkt heeft.
5. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij al werkte ten tijde van het bestreden besluit en voor de datum van de intrekking. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op artikel 13 van Besluit 1/80, de zogenaamde ‘standstill-bepaling’. In dit kader is verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 10 februari 2021. [6]
6. Bij brief van 20 mei 2021 heeft verweerder gereageerd op het door eiser aangevoerde ter zitting. Verweerder verwijst naar het verweerschrift en het bestreden besluit waarin reeds is overwogen dát en waarom eiser geen rechten ontleent aan Besluit 1/80. Besluit 1/80 ziet, met uitzondering van de standstill-bepaling, niet op een eerste toelating. De stelling ter zitting dat eiser al werkte ten tijde van het bestreden besluit en voor de datum van de intrekking is precies hetgeen eiser niet heeft onderbouwd, ook niet in beroep. Nu eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, is de verblijfsvergunning terecht ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 16 september 2014 en de verlengingsaanvraag terecht behandeld als eerste aanvraag. Voor de volledigheid merkt verweerder tevens (nogmaals) op dat, voor zover al sprake zou zijn van opgebouwde rechten op grond van Besluit 1/80, deze rechten ingevolge paragraaf B10/4.4, aanhef en onder e, van de Vc worden ontzegd of beëindigd bij de verplaatsing van het hoofdverblijf. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de gegevens van de BRP bleek dat eiser langer dan twee jaar buiten Nederland heeft verbleven. Eiser is dan ook terecht niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van Besluit 1/80.
Verder is niet duidelijk welke ongeoorloofde beperkingen verweerder zou hebben ingevoerd die een beroep op artikel 13 van Besluit 1/80 kunnen rechtvaardigen. Vooropgesteld is verweerder van mening dat eiser niet is onderworpen aan nieuwe beperkingen in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. Eiser kon geen rechten meer ontlenen aan Besluit 1/80, nu deze rechten, voor zover die er al waren, zijn vervallen. In onderhavige zaak is, in tegenstelling tot de door eiser aangehaalde zaak, niet tegengeworpen dat voor een beroep op de standstill-bepaling niet vereist is dat een Turks staatsburger rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep van eiser op de standstill-bepaling kan niet slagen, omdat niet is gebleken dat op en voor 1 december 1980 een voor eiser gunstigere bepaling gold. In dit verband verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag. [7]
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
8. Uit het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf B1/6.2.1 van de Vc, volgt dat verweerder beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard. Verder blijkt uit deze paragraaf, voor zover hier van belang, dat er in ieder geval sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf als de vreemdeling meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen.
9. Ingevolge het beleid in paragraaf B10/4.4, onder e, van de Vc, voor zover hier van belang, ontzegt of beëindigt verweerder het verblijfsrecht van een Turkse werknemer en zijn gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van de artikelen 6, eerste lid, of 7 van Besluit 1/80 bij verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland. Verweerder neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling korter dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven. Als de vreemdeling als werknemer of als gezinslid van een werknemer gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van de artikelen 6 of 7 van Besluit 1/80 neemt verweerder verplaatsing van het hoofdverblijf aan als de vreemdeling in ieder geval twee jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven.
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [8] , mag verweerder in een uitschrijving van een vreemdeling uit de BRP een belangrijke aanwijzing zien dat die vreemdeling zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. Vervolgens is het aan die vreemdeling om dit te weerleggen. Van de persoon in kwestie mag worden verlangd dat hij met objectieve en verifieerbare gegevens staaft dat hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser gedurende langere tijd buiten Nederland heeft verbleven. Partijen verschillen van mening over de exacte duur van dat verblijf en of er gegronde redenen voor de langere duur van dat verblijf aanwezig waren.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft miskend dat eiser met objectieve en verifieerbare gegevens heeft weerlegd dat zijn hoofdverblijf in de periode van 1 juli 2019 tot 12 december 2019 naar het buitenland is verplaatst. Eiser heeft immers in bezwaar een arbeidscontract en loonstroken van de maanden juli 2019 tot en met april 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk werkzaam is geweest bij Bouwcombinatie Forx BV. Dit doet echter niets af aan het feit dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser voor langere duur zijn hoofdverblijf naar Turkije heeft verplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank dient daarbij te worden uitgegaan van de periodes met ingang van 16 september 2014 tot 25 februari 2015 en met ingang van 17 juli 2015 tot – anders dus dan verweerder heeft aangenomen – 1 juli 2019. De stelling van eiser dat hij in deze tijdvakken op een paar perioden na wel degelijk in Nederland is geweest en dat hij ook heeft gewerkt, is namelijk op geen enkele wijze nader onderbouwd. De omstandigheid dat hij deze stukken niet meer heeft, komt voor zijn eigen rekening en risico. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat de gestelde noodzaak om buiten Nederland te verblijven in verband met de zorg voor zijn zieke moeder niet maakt dat hierdoor sprake is van een omstandigheid die buiten zijn schuld is gelegen. Verweerder heeft tevens niet ten onrechte overwogen dat, voor zover al sprake zou zijn van opgebouwde rechten op grond van Besluit 1/80, deze rechten ingevolge paragraaf B10/4.4, aanhef en onder e, van de Vc worden ontzegd of beëindigd bij de verplaatsing van het hoofdverblijf, waarbij in aanmerking wordt genomen dat uit de gegevens blijkt dat eiser langer dan twee jaar buiten Nederland heeft verbleven. Nu eiser zijn hoofdverblijf uit Nederland heeft verplaatst heeft verweerder de verblijfsvergunning terecht ingetrokken.
De ‘standstill-bepaling’ van artikel 13 van Besluit 1/80
13. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het beroep op de standstill-bepaling niet kan slagen. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat op 1 december 1980 (de datum van inwerkingtreding van Besluit 1/80) een voor hem gunstigere bepaling gold ten aanzien van de intrekkingsgrond van een verblijfsvergunning door verplaatsing van het hoofdverblijf. Verweerder heeft ook niet ten onrechte overwogen dat er ook niet gesteld noch gebleken is dat in de periode na 1 december 1980 sprake is geweest van een relevante verscherping van het beleid die na een versoepeling va het beleid is ingevoerd, als bedoeld in het arrest Toprak en Oguz. [9] Verweerder heeft zich in zijn brief van 20 mei 2021 tevens terecht op het standpunt gesteld dat de uitspraak van 10 februari 2021 van de zittingsplaats Rotterdam geen vergelijkbaar geval betreft. In die zaak werd namelijk geoordeeld, anders dan verweerder in die zaak stelde, dat voor een beroep op de standstill-bepaling van artikel 13 niet vereist is dat een Turks staatsburger rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80. Dit is in deze zaak niet als afwijzingsgrond tegengeworpen.
Vrijstelling mvv-vereiste
14. Verweerder heeft terecht overwogen dat, nu de verblijfsvergunning van eiser terecht is ingetrokken wegens verplaatsing van het hoofdverblijf, er per definitie geen sprake kan zijn van een tijdig ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. [10] De aanvraag geldt als een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning waarbij het vereiste om in het bezit te zijn van een mvv onverkort geldt. Verweerder heeft tevens niet ten onrechte overwogen dat, voor zover er al sprake zou zijn van opgebouwde rechten op grond van Besluit 1/80, deze rechten worden ontzegd of beëindigd bij de verplaatsing van het hoofdverblijf. Uit paragraaf B10/4.1 volgt dat Besluit 1/80, met uitzondering op de standstill-bepaling van artikel 13, niet ziet op eerste toelating. Gelet hierop is eiser terecht niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van Besluit 1/80.
15. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
4.Uitspraak van 24 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1539.
5.Van 10 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3469.
7.Van 6 juli 2020, AWB 19/7503, ECLI:NL:RBDHA:2020:6281, rechtsoverweging 4.6.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1539.
9.Arrest van het Hof van Justitie van 9 december 2010, C300/09, ECLI:EU:C:2010:756.
10.Zie artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.