In deze zaak heeft eiseres, een Congolese vrouw, beroep ingesteld tegen de intrekking van haar reguliere verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag tot verlenging daarvan. Eiseres had op 11 januari 2000 asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. In 2007 kreeg zij een verblijfsvergunning op basis van de RANOV, die later werd omgezet naar een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Deze vergunning is meerdere keren verlengd, maar liep uiteindelijk af op 15 juni 2018. Eiseres diende op 24 januari 2019 een aanvraag in voor verlenging van haar verblijfsvergunning, maar deze werd afgewezen omdat de aanvraag te laat was ingediend en eiseres haar hoofdverblijf naar de Verenigde Staten had verplaatst.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiseres meer dan zes maanden buiten Nederland had verbleven zonder dat zij aannemelijk had gemaakt dat deze afwezigheid niet aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank volgde de overwegingen van verweerder dat eiseres op de hoogte was van de gevolgen van haar verblijf in het buitenland en dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij haar verblijfsdocument was kwijtgeraakt. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van verweerder niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien eiseres slechts een beperkte tijd rechtmatig verblijf had in Nederland en geen sociaal netwerk meer had in het land.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager op 10 april 2020.