ECLI:NL:RBDHA:2020:3469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB 20/90
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van reguliere verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag verlenging wegens verplaatsing hoofdverblijf naar het buitenland

In deze zaak heeft eiseres, een Congolese vrouw, beroep ingesteld tegen de intrekking van haar reguliere verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag tot verlenging daarvan. Eiseres had op 11 januari 2000 asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. In 2007 kreeg zij een verblijfsvergunning op basis van de RANOV, die later werd omgezet naar een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Deze vergunning is meerdere keren verlengd, maar liep uiteindelijk af op 15 juni 2018. Eiseres diende op 24 januari 2019 een aanvraag in voor verlenging van haar verblijfsvergunning, maar deze werd afgewezen omdat de aanvraag te laat was ingediend en eiseres haar hoofdverblijf naar de Verenigde Staten had verplaatst.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiseres meer dan zes maanden buiten Nederland had verbleven zonder dat zij aannemelijk had gemaakt dat deze afwezigheid niet aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank volgde de overwegingen van verweerder dat eiseres op de hoogte was van de gevolgen van haar verblijf in het buitenland en dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij haar verblijfsdocument was kwijtgeraakt. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van verweerder niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien eiseres slechts een beperkte tijd rechtmatig verblijf had in Nederland en geen sociaal netwerk meer had in het land.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager op 10 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/90
V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 december 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Congolese nationaliteit. Op 11 januari 2000 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en die aanvraag is in rechte vast komen te staan. [1] Op 15 juni 2007 heeft eiseres een verblijfsvergunning gekregen op grond van de RANOV [2] . Met ingang van 15 juni 2008 is deze vergunning gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze vergunning is twee keer verlengd, laatstelijk tot 15 juni 2018.
2. Op 24 januari 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlenging van haar verblijfsvergunning. Bij besluit van 7 mei 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat deze niet tijdig is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarnaast heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken omdat zij haar hoofdverblijf heeft verplaatst naar de VS. De intrekking is met terugwerkende kracht vanaf 2 december 2015, omdat zij sinds die datum in de BRP [3] staat ingeschreven met de vermelding ‘RNI’ [4] . Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Afwijzing van de aanvraag om verlenging
3. In artikel 3.80, eerste lid, van het Vb [5] is bepaald dat een aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tijdig is ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag vóór de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt. Als de aanvraag later is ontvangen, wordt deze als tijdig ingediend beschouwd als de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
4. Niet in geschil is dat eiseres haar aanvraag te laat heeft ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding haar kan worden toegerekend.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder als volgt overwogen. Dat eiseres eind 2015 naar de VS is vertrokken en daar nog steeds verblijft, maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Eiseres was er immers van op de hoogte dat het verplaatsen van haar hoofdverblijf gevolgen kon hebben voor haar verblijfsvergunning, aangezien zij op deze gevolgen is gewezen toen zij zich in 2012 liet uitschrijven uit de GBA (thans BRP). Dat eiseres haar verblijfsdocument is kwijtgeraakt, vindt verweerder evenmin een reden om haar de termijnoverschrijding niet toe te rekenen. Eiseres stelt dat ze er in augustus 2018 achter kwam dat ze haar verblijfsdocument was kwijtgeraakt, maar dit heeft zij niet aangetoond en komt bovendien niet overeen met de informatie die bij verweerder bekend is. Eiseres heeft namelijk in augustus 2018 een paar keer met verweerder gebeld om te vragen hoe zij naar Nederland kon terugkeren, maar zij heeft toen niets gezegd over het kwijtraken van haar document. Dit heeft zij pas aangegeven toen ze in december 2018 opnieuw contact opnam met verweerder over haar terugkeer. Verweerder gaat er daarom vanuit dat eiseres haar verblijfsdocument in augustus 2018 nog in haar bezit had en dus had kunnen weten dat haar vergunning in juni 2018 verliep.
6. Eiseres stelt in beroep dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door haar in bezwaar aangevoerde omstandigheden niet kunnen leiden tot verschoonbaarheid. De rechtbank volgt dit niet. Zoals hiervoor weergegeven, heeft verweerder in het bestreden uitvoerig uiteengezet waarom de door eiseres aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn. Eiseres heeft niet concreet uitgelegd op welk punt zij de motivering van verweerder onvoldoende vindt. De beroepsgrond faalt.
7. Het voorgaande betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres om verlenging van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd terecht heeft afgewezen en die afwijzing in bezwaar terecht heeft gehandhaafd.
De intrekking van de verblijfsvergunning
8. Op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [6] , kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
In paragraaf B1/6.2.1 van de Vc [7] staat dat verweerder de beoordeling of een vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, maakt aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard. Verder blijkt uit deze paragraaf, voor zover hier van belang, dat er in ieder geval sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf als de vreemdeling meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen.
9. Niet in geschil is dat eiseres meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven: zij heeft immers aangegeven dat zij eind 2015/begin 2016 naar de VS is vertrokken om daar te studeren. Gesteld noch gebleken is dat zij in de tussentijd is teruggekeerd naar Nederland. Verder staat vast dat eiseres met ingang van 2 december 2015 is uitgeschreven uit de BRP. Dat de periode van ‘verwijtbare afwezigheid’ volgens eiseres beperkt moet worden tot 2,5 jaar is niet relevant, omdat er ook in dat geval sprake is van een verblijf in het buitenland van meer dan zes maanden.
10. Uit de jurisprudentie van de Afdeling [8] volgt dat verweerder in de uitschrijving uit de BRP een belangrijke aanwijzing mag zien dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. Vervolgens is het aan de vreemdeling om dit te weerleggen. Eiseres heeft er in beroep dus terecht op gewezen dat verweerder alle omstandigheden van het geval bij zijn beoordeling moet betrekken en dat de verblijfsvergunning niet automatisch mag worden ingetrokken als er sprake is van een verblijf van meer dan zes maanden buiten Nederland. Eiseres heeft echter niet aangegeven welke omstandigheden in haar geval zouden moeten leiden tot de conclusie dat zij haar hoofdverblijf niet naar de VS heeft verplaatst. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen. De verwijzing naar twee uitspraken [9] kan niet tot een ander oordeel leiden, nu er in die zaken wel sprake was van aanvullende feiten of omstandigheden op grond waarvan niet zonder meer kon worden aangenomen dat de betreffende vreemdeling het hoofdverblijf had verplaatst. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres haar hoofdverblijf heeft verplaatst en om die reden haar verblijfsvergunning heeft kunnen intrekken.
11. Vervolgens is in geschil of de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met het recht van eiseres op respect voor haar privéleven, zoals gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM. [10]
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat deze in het nadeel van eiseres uitvalt. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres slechts 8 jaar verblijf heeft gehad in Nederland op grond van een geldige verblijfsvergunning. Zij heeft haar privéleven dus deels opgebouwd in een periode waarin zij geen rechtmatig verblijf had. Eiseres heeft ook een periode rechtmatig verblijf gehad in afwachting van haar asielprocedure, maar daaraan heeft verweerder minder gewicht hoeven toekennen. Verder is in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij een deel van haar vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht. Verweerder mag er echter ook vanuit gaan dat eiseres nog altijd bekend is met de taal en cultuur in Congo, zodat zij geacht wordt zich daar staande te kunnen houden. Eiseres heeft haar stelling dat zij geen sociaal netwerk meer heeft in Congo en zich daar niet zal kunnen handhaven, niet met objectieve gegevens onderbouwd, zodat verweerder daaraan voorbij heeft kunnen gaan. Ook heeft verweerder er rekening mee mogen houden dat eiseres al enkele jaren in de VS verblijft en dus kennelijk geen problemen heeft ondervonden met het opbouwen van een bestaan buiten Nederland. Tot slot is niet gebleken dat eiseres een sociaal netwerk in Nederland heeft. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Dat het bestreden besluit disproportioneel zou zijn omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres, zoals in beroep is aangevoerd, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet.
12. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Leeuwarden, van 14 september 2005, zaaknummers AWB 04/35305 en AWB 04/35310.
2.Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet
3.Basisregistratie Personen (tot 6 januari 2014 GBA (Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens) geheten)
4.Registratie niet-ingezetenen
5.Vreemdelingenbesluit 2000
6.Vreemdelingenwet 2000
7.Vreemdelingencirculaire 2000
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1539.
9.Uitspraak van de Afdeling van 7 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4084 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1084.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden