Pilot zwaarwegendheid
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft afgedaan binnen de zogeheten pilot zwaarwegendheid (pilot). De pilot is op 1 maart 2020 gestart en in oktober 2020 “on hold” gezet. Bij brief van 6 oktober 2020 heeft verweerder toegelicht dat in asielzaken die worden afgedaan binnen deze pilot over de relevante elementen géén geloofwaardigheidsoordeel wordt gegeven, maar enkel een zwaarwegendheidsoordeel. Binnen deze pilot vallen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst. Het doel van de pilot is erin gelegen om de juridische (on-)mogelijkheid te verkennen van het achterwege laten van een geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken waar het relaas hoe dan ook onvoldoende zwaarwegend wordt geacht om te kunnen leiden tot verlening van internationale bescherming. In zaken die onder de pilot vallen, wordt de geloofwaardigheid van het asielrelaas uitdrukkelijk in het midden gelaten. Hiermee wijkt verweerder af van zijn beleid in paragraaf C1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: beleid). Volgens verweerder waarborgt de beoordeling van de zwaarwegendheid dat de afwijzing van de aanvraag er niet toe leidt dat de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst heeft te vrezen voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser voor wat betreft het eerste relevante element nationaliteit, identiteit en herkomst wel op geloofwaardigheid heeft beoordeeld. Het tweede relevante element familieproblemen is door verweerder in het bestreden besluit niet op geloofwaardigheid beoordeeld. In het kader van de voornoemde pilot heeft verweerder de geloofwaardigheid van dit relevante element in het midden gelaten.
Heeft verweerder de gestelde minderjarige leeftijd van eiser terecht ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht dat hij minderjarig is. Dit terwijl hij een authentieke geboorteakte heeft overgelegd. Door het onderzoek van Bureau Documenten niet af te wachten, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Volgens eiser mag verweerder ook niet tegenwerpen dat er in Italië verschillende persoonsgegevens van hem zijn geregistreerd. Immers, het is algemeen bekend dat Italië fouten maakt bij de leeftijdsregistratie. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Den Haagen stelt dat verweerder dan niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij minderjarig is. Daarvoor hoefde verweerder de uitkomst van het onderzoek van Bureau Documenten niet af te wachten. Dat de door eiser op 15 september 2020 overgelegde geboorteakte door Bureau Documenten echt is bevonden, doet daar niet aan af. Alleen al omdat een geboorteakte volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geen identificerend document is.Verweerder heeft in zijn besluitvorming mogen betrekken dat in de verkorte verklaring van Bureau Documenten expliciet is vermeld dat de conclusie over de echtheid van het document is gegeven zonder personalia gegevens. Hoewel de geboorteakte authentiek is bevonden, heeft eiser daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat de inhoud daarvan ook daadwerkelijk op zijn persoon ziet. Bij dit standpunt heeft verweerder ook mogen betrekken dat eiser zich in Italië onder verschillende aliassen heeft gepresenteerd, zodat eiser ook om die reden niet in zijn opgegeven geboortedatum wordt gevolgd. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat de registratie van eiser in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden.Het ligt dan op de weg van eiser om het tegendeel aannemelijk te maken. Daar is eiser niet in geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op de juiste wijze getoetst?
7. Eiser voert verder aan dat verweerder in strijd handelt met zijn beleid door zijn asielrelaas op het punt van de gestelde familieproblemen niet op geloofwaardigheid te beoordelen. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van de ABRvS.Uit deze uitspraak volgt dat verweerder zijn asielrelaas conform werkinstructie 2014/10 (hierna: WI) moet beoordelen en daarbij moet toetsen aan externe geloofwaardigheidsindicatoren. Daarbij wijst eiser erop dat uit algemene informatie naar voren komt dat het voor hem niet mogelijk is om in Senegal hulp van de autoriteiten in te roepen voor de problemen die hij met zijn familie heeft. Hierdoor heeft verweerder zijn aanvraag niet als kennelijk ongegrond mogen afwijzen. Ook om deze reden is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers asielaanvraag – ook zonder beoordeling van het asielrelaas op het punt van de gestelde familieproblemen – zorgvuldig is beoordeeld. In het kader van de zwaarwegendheid is namelijk getoetst of eiser in Senegal bescherming kan krijgen. Daarbij wijst verweerder erop dat de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geen toetsingsvolgorde voorschrijft, maar dat deze in het beleid en de WI is opgenomen. Verweerder heeft aangevoerd dat voor de wijze waarop in de pilotzaken is getoetst geen juridische grondslag bestaat en hij hiervoor ook niet zijn beleid heeft gewijzigd. De pilot is uitgevoerd vanuit de gedachte dat de WI is opgesteld voor beslismedewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en slechts als handreiking dient. Verweerder ziet daarom ruimte om van de WI af te wijken, in die zin dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet wordt getoetst en in het midden wordt gelaten. Die ruimte impliceert dat verweerder ook van zijn beleid kan afwijken. Met de pilot wil verweerder uitproberen of er ruimte bestaat om de toetsingsvolgorde om te draaien dan wel daarin een stap weg te laten. De vraag of dit juridisch haalbaar is, wenst verweerder aan de rechtbank voor te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
9. Het op grond van artikel 29, eerste en tweede lid van de Vw uitgewerkte beleid vermeldt dat eerst de geloofwaardigheid van de relevante elementen wordt getoetst en vervolgens de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte elementen. Deze toetsingsvolgorde is ook vermeld in de WI, waarin nader is uitgewerkt welke relevante elementen moeten worden vastgesteld en beoordeeld. Volgens de WI bestaan deze relevante elementen uit:
1) feiten en omstandigheden die op de persoon van de vreemdeling in kwestie zien (zoals nationaliteit, identiteit, seksuele gerichtheid en geloofsovertuiging), en
2) de gebeurtenissen die zich volgens de vreemdeling in het land van herkomst hebben voorgedaan (kort gezegd: het asielrelaas).
10. Omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet integraal beoordeeld op geloofwaardigheid maar enkel op zwaarwegendheid. Verweerder heeft hiervan een pilot gemaakt. Door in de pilot asielzaken van een bepaalde groep vreemdelingen niet integraal te beoordelen op geloofwaardigheid, handelt verweerder in strijd met zijn op dit punt dwingend voorgeschreven beleid en met zijn WI, waarin staat dat eerst een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling
moetplaatsvinden. Verweerder doet dit zonder dat daarvoor een juridische grondslag bestaat. De rechtbank kan verweerder niet volgen in deze pilot. Indien verweerder de vraag aan de rechtbank wil voorleggen of een dergelijke manier van toetsen haalbaar is - gelet op (internationale) wet- en regelgeving - dan dient hij zijn beleid op dit punt eerst te wijzigen. Het is niet aan de rechtbank om de pilot van verweerder op een wijze zoals die aan haar is voorgelegd, op juridische haalbaarheid te beoordelen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de redenering van verweerder, inhoudende dat hij in het beleid en de WI ruimte heeft gezien om de stap van het beoordelen van de geloofwaardigheid van de gestelde asielproblemen over te slaan, niet kan worden gevolgd.
11. Het voorgaande betekent dat rechtbank het beroep van eiser gegrond zal verklaren en het bestreden besluit op grond van artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal vernietigen. Verweerder zal de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser ten aanzien van de door eiser gestelde familieproblemen alsnog moet beoordelen. De rechtbank sluit niet uit dat verweerder daarvoor een nader gehoor dan wel nader onderzoek noodzakelijk acht. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb dan wel voor een finale geschilbeslechting. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).