ECLI:NL:RBDHA:2017:12539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.4035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum van een Eritrese asielzoeker in het kader van gezinshereniging en de betrouwbaarheid van registratie in Italië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese asielzoeker en de minister van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1999, had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd, maar zijn geboortedatum was door de Italiaanse autoriteiten geregistreerd als 1999, wat hem als meerderjarige kwalificeerde. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte de Italiaanse registratie had overgenomen zonder de omstandigheden waaronder deze registratie had plaatsgevonden in acht te nemen. Eiser had verklaard dat hij in verwarde toestand uit zee was gered en geen idee had van de registratieprocedure. De rechtbank vond dat de Italiaanse autoriteiten bij de hotspot-benadering onvoldoende rekening hielden met de kwetsbaarheid van migranten en dat dit afbreuk deed aan de betrouwbaarheid van de geregistreerde gegevens. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en oordeelde dat eiser procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat een erkenning van zijn minderjarigheid hem de mogelijkheid zou geven om met zijn ouders te worden herenigd. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 990,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's‑Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1999 en van Eritrese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en
de minister van Veiligheid en Justitie(voorheen: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie), verweerder,
(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2017 (bestreden besluit) is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met ingang van 2 januari 2017, geldig tot 2 januari 2022.
Tegen dit besluit heeft eiser op 28 juni 2017 (digitaal) beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 29 september 2017 een verweerschrift ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Een belanghebbende kan bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
2. De rechtbank overweegt dat in deze zaak aanleiding bestaat allereerst te beoordelen of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3. Bij die beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden. Eiser is afkomstig uit [plaats] in Eritrea. Op 2 januari 2017 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Tevens vond op deze datum een eerste gehoor AMV verkort plaats. Het aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017, het eerste gehoor vond plaats op 30 mei 2017. Op 31 mei 2017 heeft eiser hierop correcties en aanvullingen ingediend. Het nader gehoor heeft vervolgens plaatsgevonden op 1 juni 2017 en daarop heeft eiser op 2 juni 2017 correcties en aanvullingen ingediend. Bij besluit van 6 juni 2017 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
4. Eiser stelt in beroep procesbelang te hebben omdat de mogelijkheid van gezinshereniging met zijn ouders wordt geblokkeerd doordat zijn geboortedatum is gewijzigd van [geboortedag 1] 2000 naar [geboortedag] 1999. Naar de mening van eiser is door verweerder ten onrechte opeens uitgegaan van de in Italië geregistreerde persoonsgegevens zonder dat onderzoek is gedaan naar hoe deze registratie tot stand is gekomen. Er blijkt volgens eiser ook door de Italiaanse autoriteiten geen onderzoek te zijn gedaan naar zijn leeftijd. Bovendien, zo voert eiser aan, is het een fictieve, toegekende geboortedatum en is hij niet in staat geweest hierover te verklaren omdat hij nadat het net in verwarde toestand was opgepikt uit het water er zeer slecht aan toe was. De persoonsgegevens zijn door de Italiaanse autoriteiten op een onrechtmatige manier afgenomen, aldus eiser. Dit roept naar zijn mening grote vragen op over de betrouwbaarheid van deze gegevens en of hij deze ook zelf heeft verstrekt. Ter illustratie dat de registratie in Italië niet zorgvuldig is, wijst eiser op het Country report van AIDA (Asylum Information database) van 28 februari 2017 (p. 20 en 21). Verder wijst eiser er op dat hij door verweerder als minderjarige is aangemerkt ondanks dat bekend was dat in Italië vingerafdrukken waren afgenomen en dat hij niet als meerderjarige is geclaimd bij Italië in het kader van de Dublinverordening. Gelet hierop meent eiser dat niet zonder nader (leeftijds)onderzoek door verweerder de leeftijd had kunnen worden aangepast. Daarnaast is eiser geen gelegenheid geboden om zijn zienswijze te geven over deze wijziging en om te proberen om zijn leeftijd te onderbouwen. Ter onderbouwing van zijn leeftijd heeft eiser een kopie van zijn doopakte overgelegd met daarop als geboortedatum 1-2-2000. Daarbij geeft eiser aan dat het origineel aan verweerder wordt aangeboden indien deze onderzoek wil doen naar de authenticiteit. Bovendien geeft eiser aan dat hij nooit in het bezit is geweest van een identiteitsdocument omdat hij dat, zoals blijkt uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van februari 2017, als minderjarige niet hoefde. Voorts is een brief van Nidos van 14 juli 2017 overgelegd, waarin wordt aangegeven dat zij de leeftijd van eiser conform zijn opgegeven leeftijd van 17 jaar achten gelet op zijn uiterlijk, gedrag en vaardigheden. Voogdijinstelling Nidos mag volgens eiser als deskundige worden aangemerkt. Daarbij stelt eiser vast dat verweerder geen schouw heeft uitgevoerd en dat dit in strijd is met de zorgvuldigheids- en onderzoeksplicht van verweerder. Tot slot voert eiser aan dat in het EU-recht het belang van het kind steeds meer voorop dient te staan en dat dit ook aan de orde is bij de vraag of verweerder zich enkel mag baseren op een onbetrouwbare registratie in Italië waarbij het principe van het voordeel van de twijfel moet worden toegepast. Ter zitting heeft eiser in dit verband ook de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 27 juli 2017 (NL17.4060) en van zittingsplaats Haarlem van 29 augustus 2017 (NL17.6159) aangehaald. Ook heeft eiser gewezen op de interventie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Darboe en Camara tegen Italië van 5 juli 2017 (no. 5797/17), waarin is overwogen dat het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet bestaat in een vacuüm en dat de staten bij de toepassing het EVRM gebonden blijven aan de verplichtingen onder het internationaal recht. In dit verband wordt bijzonder belang toegekend aan de verplichtingen neergelegd in het Internationaal Verdrag tot bescherming van de rechten van het Kind (IVRK).
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit onderzoek bij de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat eiser aldaar geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedag] 1999. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134), wordt analoog aan deze uitspraak door verweerder de leeftijd die eiser heeft opgegeven bij de Italiaanse autoriteiten, te weten [geboortedag] 1999, aangehouden. Verweerder volgt de identiteit van eiser met inachtneming van de geboortedatum zoals die bij de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd. Ook wordt verwezen naar de Afdelingsjurisprudentie, waarin is bepaald dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanuit mag gaan dat de registratie in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daardoor is het volgens verweerder aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de geboortedatum, zoals die in de andere lidstaat is geregistreerd, onjuist is.
6. De rechtbank is van oordeel dat situaties denkbaar zijn waarin de vreemdeling zich met het instellen van beroep bij de rechtbank hangende de geldigheidsduur van de hem of haar verleende verblijfsvergunning een gunstiger materiële rechtspositie kan verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier een dergelijke situatie voor.
7. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling die is toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, Vw 2000, kan op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000 met zijn ouders worden herenigd, terwijl die mogelijkheid voor een meerderjarige vreemdeling niet bestaat. Indien aan eiser dus een minderjarige leeftijd wordt toegekend, heeft hij op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000, de mogelijkheid een aanvraag om een mvv, dan wel een verzoek om advies met het oog op een aanvraag tot afgifte van een mvv, in te dienen, teneinde met zijn ouders te worden herenigd. Aldus kan eiser zich met het instellen van beroep bij de rechtbank een gunstiger materiële rechtspositie verschaffen.
8. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in dit geval uit de gedingstukken is gebleken dat het gezin van eiser in [plaats] , Eritrea bestond uit zijn vader [naam] (ongeveer 52 jaar), moeder [naam] (ongeveer 40 jaar), broers [naam] (18 jaar), [naam] (15/16 jaar) en [naam] (4/5 jaar) en zijn zussen [naam] (14/15 jaar), [naam] (11/12 jaar), [naam] (9/10 jaar) en [naam] (4/5 jaar). Ook is na zijn vertrek nog een zusje geboren. De mogelijkheid voor de ouders van eiser om een reguliere verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder de beperking: gezinshereniging, aan te vragen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, anders dan bij de verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, Vw 2000, moet in dat geval, onder meer leges worden voldaan en wordt het middelenvereiste gesteld. Eiser heeft dan ook een procesbelang bij het door hem ingestelde beroep. Ter zitting hebben partijen desgevraagd ook aangegeven dat hierover geen geschilpunt bestaat.
9. De rechtbank overweegt dat eiser bij aanmelding in Italië een andere geboortedatum heeft opgegeven en daarmee in dat land als meerderjarige is geregistreerd. Zo blijkt uit het antwoord van het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken van 6 april 2017 op het informatieverzoek van Nederland van 9 maart 2017 op grond van artikel 34 van de Dublinverordening dat eiser in Italië bekend is als: [eiser] , geboren op [geboortedag 1] 2000 en met als land van herkomst Eritrea, alsook onder de [eiser] , geboren op [geboortedag] 1999 met als land van herkomst Eritrea. Verder informeerden de Italiaanse autoriteiten verweerder dat van eiser in Italië vingerafdrukken zijn afgenomen vanwege illegale binnenkomst onder bovenstaande alias. Ook lieten de autoriteiten van Italië weten dat er geen leeftijdsonderzoek is uitgevoerd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 17 januari 2017, 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780), 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:881), 30 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1454) en van 14 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1911), is op te maken dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2159) en 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219) dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is.
10. In dit geval heeft eiser ter onderbouwing van zijn gestelde minderjarigheid een (kopie van een) doopakte overgelegd. Echter, de overgelegde doopakte volstaat niet om eisers minderjarigheid aannemelijk te maken omdat het slechts een kopie betreft. Daarnaast kan het aanbod van eiser aan verweerder om het origineel voor onderzoek ter beschikking te stellen hem niet baten omdat de doopakte ook in originele vorm geen begin van bewijs van minderjarigheid is. Immers, de door eiser ingebrachte doopakte is niet is afgegeven door de overheid van Eritrea en in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat dat de documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten moeten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling. Aldus heeft eiser geen documenten overgelegd die zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk maken.
11. Verweerder is verder van mening dat de stelling van eiser dat minderjarige Eritreeërs geen identificerende documenten kunnen hebben hem niet kan baten, reeds nu hij geen plausibele verklaring heeft voor het feit dat zijn hier te lande gestelde minderjarigheid niet overeenkomt met de in Italië geregistreerde geboortedatum. Door eiser is verklaard dat hij als drenkeling uit het water is gevist en dat hij als gevolg hiervan bij aankomst in Italië ziek en verward was. Verweerder is van mening dat deze verklaring geen plausibele verklaring geeft voor het verschil in de geboortedatum van eiser die in Italië is geregistreerd en de in Nederland door hem opgegeven geboortedatum omdat hij, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven, niet heeft verklaard dat hij geen tolk of andere bijstand heeft gehad bij het vastleggen van zijn geboortedatum in Italië.
12. De rechtbank overweegt dat in het ambtsbericht de minister van Buitenlandse Zaken van 28 februari 2017 inzake Eritrea staat dat alle Eritreeërs die ouder zijn dan achttien jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart. Derhalve is het voor een minderjarige Eritreeër niet mogelijk een authentieke identiteitskaart te overleggen. De rechtbank overweegt verder dat van een statushouder, zoals eiser, niet verlangd kan worden dat hij zich tot Eritrese autoriteiten waarvoor hem hier te lande subsidiaire bescherming is verleend wendt om in het bezit te geraken van identificerende documenten. In zoverre stelt eiser terecht dat hij geen identificerende documenten kan overleggen. Dit betekent echter nog niet dat sprake is van bewijsnood. Zo acht de rechtbank het niet op voorhand onmogelijk dat een Eritreeër als (een begin van) bewijs van een gestelde minderjarige geboortedatum ter onderbouwing een kopie (vgl. het arrest van het EHRM in de zaak M.A. tegen Zwitserland van 18 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913, het origineel is immers in het bezit van zijn vader of moeder) van het paspoort van één van zijn ouders inbrengt waarop hij/zij als minderjarig kind is ingeschreven.
13. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser wel concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan de juistheid van de leeftijdsregistratie in Italië. Verweerder heeft bij zijn beoordeling naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet betrokken dat eiser, afgaande op zijn eigen en door verweerder gevolgde verklaringen, op het moment van de registratie in Italië een zieke, verwarde drenkeling was die net uit het water was gevist en die geen idee had hoe de registratie van zijn persoonsgegevens in Italië in zijn werk gaat. Zo heeft eiser bij zijn aanmeldgehoor verklaard: "
Ik ben bijna verdronken op zee. Ze hebben me eruit gevist en aan wal gebracht. Daarna weet ik eigenlijk niks meer." en dat hij in het eerste gehoor AMV heeft verklaard: "
Ik ben aan de dood ontsnapt en was onwel. In die toestand heb ik gegevens opgegeven en dat maakte dat ik niet precies meer weet wat er gebeurd is.(…)
Ik was letterlijk ziek en was er dus niet bij met mijn hoofd.". Ook ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij zich zijn aankomst in Italië niet kan herinneren en enkel weet dat er problemen waren met de boot en dat hij is gered. Evenmin kan eiser zich herinneren of hij zijn vingerafdrukken heeft afgegeven in Italië.
14. Deze verklaringen van eiser worden verder ondersteund door het AIDA-rapport, waar dat gaat over de registratie van vreemdelingen op de zogenoemde ‘hotspots’. Verweerder acht eisers verwijzing naar het AIDA-rapport onvoldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat van de juistheid van de registratie in Italië mag worden uitgegaan omdat daarin enkel de situatie op Lampedusa in januari 2016 wordt bekritiseerd en hieruit niet volgt dat zich stelselmatig fouten voordoen tijdens het registreren van geboortedata in Italië. Uit dit rapport volgt inderdaad niet dat bij het registreren van geboortedata in Italië stelselmatig fouten worden gemaakt. Echter, anders dan verweerder meent ziet het rapport van AIDA niet enkel op de hotspotlocatie in Lampedusa die in januari 2016 door de Commission for the protection and promotion of human rights of the Senate is bezocht, maar op de hotspot-benadering in Italië in het algemeen en dus op alle hotspot-locaties. Hoewel Augusta, de Italiaanse havenplaats die in de Eurodac-gegevens is opgenomen als de plaats van aanhouding/aanvraag, niet als hotspot-locatie staat vermeld in het AIDA-rapport, gaf de gemachtigde van verweerder desgevraagd ter zitting aan niet te weten hoe accuraat de registratie is dat eiser in Augusta aan land is gebracht. Daarbij werd door verweerders gemachtigde wel uitdrukkelijk medegedeeld dat niet de betrouwbaarheid van Eurodac in twijfel wordt getrokken. Ondanks de onduidelijkheid waar eiser in Italië aan land zou zijn gebracht en de waarde die kan worden gehecht aan de registratie van de plaats van aanhouding/aanvraag in Italië, is tussen partijen niet in geschil dat eiser bij aankomst in Italië een hotspot-benadering heeft ondergaan.
15. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het rapport van AIDA concrete aanknopingspunten over de onzorgvuldige wijze waarop de persoonsgegevens door de Italiaanse autoriteiten worden afgenomen bij een hotspot-benadering van migranten die, zoals eiser, net in verwarde toestand uit het water zijn opgepikt en er slecht aan toe zijn. Zo volgt uit hoofdstuk B. (Access tot the procedure and registration) paragraaf 2. (Hotspots) van het AIDA-rapport van februari 2017 dat de Italiaanse autoriteiten sinds oktober 2015 de zogeheten '
hotspot'-benadering hanteren om de aankomsten van gemengde migratiestromen te kanaliseren. In bepaalde havens (hotspots) vindt standaard de pre-identificatie en registratie plaats en wordt een foto gemaakt en de vingerafdrukken afgenomen van migranten. Ook worden migranten in deze procedure, zonder rechterlijk toezicht, op basis van een vragenlijst ingedeeld als asielzoeker of economische migrant. Vanwege het gebrek aan culturele bemiddelaars bestaan er geen garanties voor het feitelijke begrip van migranten van dit proces. Het onderscheid tussen asielzoekers en economische migranten op basis van de door vragenlijsten en culturele bemiddelaars verzamelde gegevens is vaak te haastig en veroorzaakt, mede vanwege de grote aantallen migranten, verwarring en fouten zonder dat daarbij de intentie bestaat om toegang tot de asielprocedure te voorkomen of om afwijzingen af te dwingen dan wel massale uitzettingen mogelijk te maken. Veel onwettige afwijzingen zijn op gerechtelijk niveau vernietigd. Voorts wordt gemarkeerd dat de meeste van de pre-identificatie migranten onbekwaam waren om de formulieren in te vullen. De procedure vond plaats nadat de migranten na een lange en risicovolle reis op zee waren gered, vaak nog steeds in shock waren en veel van hen niet in staat waren te begrijpen wat nodig was en bemiddelaars slechts vier talen spraken en niet alle verschillende gebieden van herkomst van de migranten konden bestrijken. De rechtbank overweegt dat de wijze waarop bij migranten die net uit zee zijn gered stelselmatig in de 'hotspot'-procedure direct de persoonsgegevens zijn afgenomen door de autoriteiten van Italië zonder enige rust- en voorbereidingstijd afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van deze geregistreerde gegevens. Zonder zich te vergewissen of in dit geval de registratie van de persoonsgegevens van eiser in Italië op een betrouwbare wijze tot stand is gekomen, heeft verweerder niet kunnen uitgaan van de op voormelde wijze afgenomen persoonsgegevens. Daarbij is bovendien van belang dat de Italiaanse autoriteiten in dit geval geen leeftijdsonderzoek hebben uitgevoerd. Voorts is niet gebleken dat verweerder in aanmerking heeft genomen of eiser zijn (toegekende of door hem zelf net nadat hij in verwarde toestand uit zee was opgepikt zonder feitelijk begrip van het proces op een vragenlijst verstrekte) geboortedatum in Italië kon corrigeren, maar dat hij dat niet heeft gedaan. Daarnaast is niet gebleken dat eiser in Nederland inconsistente verklaringen over zijn leeftijd heeft afgelegd. Verder wordt betrokken dat eiser niet door verweerder bij Italië in het kader van de Dublinverordening is geclaimd, ondanks dat bekend was dat in Italië vingerafdrukken bij hem waren afgenomen en dat hij op basis van de informatie van de Italiaanse autoriteiten als meerderjarige kon worden aangemerkt. De rechtbank acht dit relevant omdat eiser op basis van zijn verklaringen zowel is geregistreerd met een geboortedatum van een minderjarige als met die van een meerderjarige, maar anders dan in zaken waarin wel sprake is van een claimverzoek door verweerder, geen sprake is van een (impliciet) claimakkoord tussen lidstaten dat de balans doet doorslaan om van de meerderjarigheid uit te gaan en wat door eiser niet is weerlegd met identificerende documenten. In het verweerschrift heeft verweerder in dit verband aangegeven dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk is behandeld omdat, gelet op artikel 20 van de Dublinverordening, het leggen van een Dublinclaim niet meer mogelijk was.
16. Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder ten onrechte geen schouw heeft gehouden dat, daargelaten dat door verweerder enkel uit zorgvuldigheidsoverwegingen wordt geschouwd in gevallen dat er (ernstige) twijfels rijzen over de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum en dat zulke twijfels in dit geval er niet waren, uit vaste jurisprudentie van het EHRM (vgl. de arresten van het EHRM in de zaak Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0925JUD005052009 en de zaak Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD005270109) kan worden opgemaakt dat een enkele visuele inspectie, zelfs indien deze is uitgevoerd door een arts, niet kan leiden tot, zelfs niet bij benadering, van een indicatie van de leeftijd van een persoon. Hoewel dit eveneens dient te gelden voor een jeugdwerker van voogdijinstelling Nidos, heeft verweerder in dit geval niet de deskundigheid van Nidos in het algemeen en van jeugdbeschermer [naam] in het bijzonder bestreden wat betreft de constatering in de brief van 14 juli 2017 dat eiser leeftijdsadequaat gedrag laat zien, dat er in zijn lichamelijke ontwikkeling geen vermoeden is dat eiser ouder zou moeten zijn dan de in Nederland opgegeven leeftijd van 17 jaar, alsook dat zijn cognitieve en sociale vaardigheden in een ontwikkelingsfase zijn die gelijk staat met de doorsnee jongere van gelijke leeftijd, 17 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan deze constatering van Nidos niet dezelfde waarde worden gehecht als aan een deskundig leeftijdsonderzoek. Daarentegen is de leeftijdsvaststelling door Nidos ook niet enkel gebaseerd op uiterlijke kenmerken, maar zijn hierbij ook gedrag en de vaardigheden gelijk aan een ontwikkelingsfase van een 17-jarige betrokken waardoor hieraan aanwijzingen voor een leeftijdsindicatie bij benadering niet reeds op voorhand kan worden ontzegd zonder dat verweerder motiveert waarom desondanks geen aanleiding bestaat voor het laten uitvoeren van een leeftijdsonderzoek.
17. Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk het volgen van de geboortedatum, zoals die bij de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd, heeft gemotiveerd. In zoverre acht de rechtbank het bestreden besluit dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 3:2 Awb en met het in artikel 3:46 Awb neergelegde motiveringsbeginsel. Het bestreden besluit, voor zover hierbij is besloten de leeftijd die eiser heeft opgegeven bij de Italiaanse autoriteiten, te weten [geboortedag] 1999, aan te houden, zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, dan wel toepassing te geven aan de bevoegdheid ingevolge artikel 8:51a Awb.
18. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 990,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 495,00 met wegingsfactor 1).
19. Beslist wordt volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierbij is besloten de leeftijd die eiser heeft opgegeven bij de Italiaanse autoriteiten, te weten [geboortedag] 1999, aan te houden;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.