ECLI:NL:RBDHA:2021:10856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.10776, NL21.10777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op basis van geloofsafval en politieke overtuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in 1995, heeft aangevoerd dat hij zich heeft afgewend van de islam en vreest voor vervolging in Iran vanwege zijn geloofsafval, politieke overtuiging en westerse levensstijl. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, evenals zijn afwending van de islam. Echter, de rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran problemen zal ondervinden. De rechtbank volgt de argumenten van de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelt dat de eiser niet als afvallige kan worden aangemerkt en dat zijn tatoeages en politieke uitingen niet als relevante elementen zijn meegewogen in de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier A.M. Petersen, en is openbaar gemaakt op 5 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10776 en NL21.10777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL21.10776) ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL21.10777).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 5 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Abdi.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1995 en heeft de Iraanse nationaliteit. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgewend van de islam en hij in zijn land van herkomst te vrezen heeft vanwege die afvalligheid, zijn politieke overtuiging en zijn westerse levensstijl.
2. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook wordt geloofwaardig geacht dat eiser zich heeft afgewend van de islam, dat hij niet wilde deelnemen aan de herdenking van de Iraanse revolutie en de problemen die daaruit zijn voortgevloeid, dat eiser heeft deelgenomen aan feestjes en dat hij is beledigd en gepest vanwege zijn gehoorbeschadiging. Verweerder heeft echter eisers verklaringen over de problemen naar aanleiding van zijn deelname aan feestjes en ten aanzien van dwang vanuit zijn vader om bij een overheidsinstelling te werken niet geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser vanwege de geloofwaardig geachte elementen problemen zal ondervinden bij terugkeer naar Iran.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Volgens eiser is zijn bekering ten onrechte niet als relevant element meegewogen en beoordeeld in het bestreden besluit. Ook stelt eiser dat hij afvallige is en dat voor zover hij niet als zodanig wordt aangemerkt in het bestreden besluit, dit onterecht is. Verder heeft verweerder ten onrechte zijn tatoeages en politieke uitingen eveneens niet als relevant element aangemerkt en enkel meegenomen onder de zwaarwegendheid. Voorts wordt eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij het filmpje van zijn aanwezigheid op een feest niet heeft overgelegd. Ten aanzien van de beoordeling van eisers tatoeages en zijn uitingen heeft verweerder ten onrechte niet onderkend dat van eiser niet verwacht mag en kan worden om zijn geloofsovertuiging verborgen te houden. Eiser heeft op grond van zijn godsdienst, zijn politieke overtuiging en het behoren tot een sociale groep bij terugkeer naar Iran gegronde vrees voor vervolging dan wel een risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Aanmerking als relevant element/afvallige
6.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn bekering ten onrechte niet als apart relevant element is meegewogen en overweegt daarover het volgende. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, heeft eiser niet verklaard dat hij bekeerd is tot een andere religie. De rechtbank stelt namelijk met verweerder vast dat uit de verslagen van de gehoren volgt dat eiser heeft verklaard dat hij zich heeft afgewend van de islam, dat hij vervolgens onderzoek heeft gedaan naar het christendom en hij er toen achter kwam dat deze godsdienst op de islam lijkt en dat geen enkele religie het juiste pad voor de mensen heeft kunnen kiezen. Eiser verklaart vervolgens dat hij zijn geloof de religie van de mensheid noemt en als omschrijving van zijn religie noemt hij: “
Als de mensheid een religie is, dan geloof ik in de mensheid. Als het geen religie is, dan geloof in energie.” Eiser geeft verder desgevraagd aan dat hij uiting geeft aan zijn geloof door zijn daden, dat je gewoon lief moet zijn tegen andere mensen en hen geen schade aan moet brengen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van voornoemde verklaringen mogen stellen dat hieruit niet blijkt dat eiser is bekeerd tot een religie. Dat de gemachtigde van eiser in de correcties en aanvullingen op het gehoor stelt dat eiser met voornoemde verklaringen aangeeft dat hij gelooft in het humanisme, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft tot de conclusie kunnen komen dat eiser geen religie aanhangt en heeft een bekering daarom niet als relevant element in het bestreden besluit op hoeven nemen. De stelling dat vanwege het ‘bondig horen’ onvoldoende is doorgevraagd ten aanzien van het gestelde geloof van eiser, volgt de rechtbank evenmin. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser is gevraagd naar zijn overtuigingen en naar de uiting van zijn geloof.
6.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nu de tatoeages en politieke uitingen (op sociale media) zijn meegewogen in het bestreden besluit onder de zwaarwegendheid waarbij niet is betwist dat eiser tatoeages heeft en de posts op Instagram heeft geplaatst, eiser niet is benadeeld vanwege het feit dat deze twee onderdelen niet als apart relevant element zijn aangemerkt. Weliswaar was het beter geweest deze onderdelen van het asielrelaas te vermelden bij de relevante elementen, maar eiser is hierdoor niet geschaad nu verweerder deze elementen wel op zwaarwegendheid heeft getoetst. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen.
6.3
Het betoog van eiser dat hij afvallige is en dat, voor zover hij niet als zodanig wordt aangemerkt in het bestreden besluit, dit onterecht is, slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de term ‘afwending van de Islam’ niet wordt gezien als iets anders dan afvalligheid. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat verweerder in het onderhavige geval een andere invulling heeft willen geven aan deze term.
De gestelde problemen naar aanleiding van deelname aan feestjes
7. De rechtbank is verder van voordeel dat verweerder eisers gestelde problemen naar aanleiding van de deelname aan feestjes niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij zich niet heeft ingespannen om het filmpje waarop eiser dansend op een feest te zien zou zijn en dat de (directe) aanleiding vormde voor zijn vertrek, te bemachtigen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens de gehoren is gevraagd om nodige bewijzen en ook specifiek het betreffende filmpje te overleggen en eisers ouders, zoals blijkt uit zijn eigen verklaringen, eiser (financieel) hebben ondersteund bij zijn vertrek uit Iran en ook zijn identificerende documenten hebben opgestuurd. Dat eiser, zoals hij aanvoert, grote problemen heeft met zijn vader over zijn levenswijze en zijn vader enkel wilde dat hij het land zou verlaten, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Daarbij heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij enerzijds heeft verklaard dat zijn vader zei dat hij op het filmpje zag dat eiser iets had gebruikt en aan het dansen was en anderzijds dat zijn vader niet kon zien dat hij iets gebruikte maar alleen dat hij aan het dansen was.
Problemen bij terugkeer
8. De rechtbank is van oordeel dat de tatoeages van eiser geen actieve uitdraging van zijn afwending van de islam betreffen. Verweerder heeft hierbij voorop mogen stellen dat uit het Ambtsbericht over Iran blijkt dat tatoeages in Iran steeds vaker voorkomen en deze wettelijk gezien ook niet strafbaar zijn. Verder heeft eiser zelf heeft verklaard dat de tatoeages zijn persoonlijke levenswijze zijn en dat hij zijn tatoeages kan bedekken. Bovendien heeft hij de tatoeages, volgens zijn verklaringen, ook altijd verborgen gehouden voor zijn familie en de maatschappij. Het betoog van eiser dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] niet van hem verwacht mag worden dat hij zich terughoudend moet opstellen bij de uitoefening van zijn geloofsovertuiging, kan niet slagen omdat zoals hiervoor reeds is geoordeeld verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken dat eiser is bekeerd. Ook het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling [2] maakt in dit geval het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij de betreffende tatoeages kan bedekken en ook bedekt heeft gehouden. De rechtbank ziet niet in waarom dit niet ook zou kunnen gelden voor de tatoeages die eiser op zijn onderarm bij zijn pols heeft geplaatst. Daarbij heeft eiser deze tatoeage gezet terwijl hij nog geen uitsluitsel had over de vraag of hij alhier een verblijfsvergunning zou verkrijgen. Verder heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het hebben van een christelijk kruis of een ander niet islamitisch religieus symbool niet maakt dat er enkel en alleen om die reden een risico bestaat op vervolging of ernstige schade gelet op informatie uit openbare bronnen. Ook de uitspraken van de Afdeling geven op dit punt nog geen duidelijkheid nu geoordeeld is dat verweerder de in die zaken ingenomen standpunten nader moest onderbouwen, maar nog geen uitsluitsel is gegeven over de motivering zoals verweerder deze in de huidige besluitvorming toepast.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat en hij daarom bij terugkeer naar Iran problemen zal ondervinden. Het is aan eiser om dit met persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk te maken en hierin is hij niet geslaagd. Het enkele feit dat eiser op zijn sociale media negatieve uitlatingen heeft gedaan en openlijk kritiek heeft geleverd op het Iraanse regime, maakt niet dat verweerder heeft moeten aannemen dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. Verweerder mag voorts van eiser verlangen dat hij deze berichten en foto’s verwijderd van zijn social media. Het beroep van eiser op verschillende passages uit het Algemeen Ambtsbericht van februari 2021 met betrekking tot de houding van de Iraanse autoriteiten ten aanzien van Iraanse activisten in het buitenland, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verweerder heeft hierover mogen stellen dat eiser niet is aan te merken als een activist op politiek dan wel religieus gebied. Verweerder heeft zich voorts, zoals hiervoor reeds is overwogen, op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn tatoeages kan bedekken, hij de (meeste) tatoeages al in Iran had laten zetten, dat niet is gebleken dat eiser eerder hierdoor in Iran problemen heeft ondervonden en dat tenslotte nergens uit blijkt dat eiser bij terugkeer naar Iran gedwongen zou worden om zijn (onder)armen te laten zien. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij zal worden bevraagd op de reden voor zijn asielaanvraag en mag bovendien van hem verwacht worden dat hij bij een dergelijke bevraging terughoudend zal zijn in zijn beantwoording. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiser aangehaalde uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2021 [3] , geen gelijk geval betreft nu de vreemdeling in die zaak een strafblad had wegens desertie of plichtsontduiking en de tatoeages van de vreemdeling in die zaak zichtbare tatoeages op onder meer zijn handen betrof en deze vreemdeling in het verleden flink aan de tand was gevoeld over zijn geloof en zijn betrokkenheid bij huiskerken. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 20 februari 2020 leidt niet tot een ander oordeel nu deze uitspraak, zoals verweerder terecht heeft gesteld, ziet op personen die claimen te zijn bekeerd tot het Christendom en daar is in het geval van eiser geen sprake van.
Conclusie
10. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, is een voorlopige voorziening voor eiser niet meer nodig. Het verzoek om een voorlopige voorzieningen moet dan ook worden afgewezen.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Dit is de uitspraak van mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover deze ziet op het beroep, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover deze ziet op de voorlopige voorziening, is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5578.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van onder meer 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803.