6.3Het betoog van eiser dat hij afvallige is en dat, voor zover hij niet als zodanig wordt aangemerkt in het bestreden besluit, dit onterecht is, slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de term ‘afwending van de Islam’ niet wordt gezien als iets anders dan afvalligheid. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat verweerder in het onderhavige geval een andere invulling heeft willen geven aan deze term.
De gestelde problemen naar aanleiding van deelname aan feestjes
7. De rechtbank is verder van voordeel dat verweerder eisers gestelde problemen naar aanleiding van de deelname aan feestjes niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij zich niet heeft ingespannen om het filmpje waarop eiser dansend op een feest te zien zou zijn en dat de (directe) aanleiding vormde voor zijn vertrek, te bemachtigen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens de gehoren is gevraagd om nodige bewijzen en ook specifiek het betreffende filmpje te overleggen en eisers ouders, zoals blijkt uit zijn eigen verklaringen, eiser (financieel) hebben ondersteund bij zijn vertrek uit Iran en ook zijn identificerende documenten hebben opgestuurd. Dat eiser, zoals hij aanvoert, grote problemen heeft met zijn vader over zijn levenswijze en zijn vader enkel wilde dat hij het land zou verlaten, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Daarbij heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij enerzijds heeft verklaard dat zijn vader zei dat hij op het filmpje zag dat eiser iets had gebruikt en aan het dansen was en anderzijds dat zijn vader niet kon zien dat hij iets gebruikte maar alleen dat hij aan het dansen was.
8. De rechtbank is van oordeel dat de tatoeages van eiser geen actieve uitdraging van zijn afwending van de islam betreffen. Verweerder heeft hierbij voorop mogen stellen dat uit het Ambtsbericht over Iran blijkt dat tatoeages in Iran steeds vaker voorkomen en deze wettelijk gezien ook niet strafbaar zijn. Verder heeft eiser zelf heeft verklaard dat de tatoeages zijn persoonlijke levenswijze zijn en dat hij zijn tatoeages kan bedekken. Bovendien heeft hij de tatoeages, volgens zijn verklaringen, ook altijd verborgen gehouden voor zijn familie en de maatschappij. Het betoog van eiser dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechterniet van hem verwacht mag worden dat hij zich terughoudend moet opstellen bij de uitoefening van zijn geloofsovertuiging, kan niet slagen omdat zoals hiervoor reeds is geoordeeld verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken dat eiser is bekeerd. Ook het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdelingmaakt in dit geval het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij de betreffende tatoeages kan bedekken en ook bedekt heeft gehouden. De rechtbank ziet niet in waarom dit niet ook zou kunnen gelden voor de tatoeages die eiser op zijn onderarm bij zijn pols heeft geplaatst. Daarbij heeft eiser deze tatoeage gezet terwijl hij nog geen uitsluitsel had over de vraag of hij alhier een verblijfsvergunning zou verkrijgen. Verder heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het hebben van een christelijk kruis of een ander niet islamitisch religieus symbool niet maakt dat er enkel en alleen om die reden een risico bestaat op vervolging of ernstige schade gelet op informatie uit openbare bronnen. Ook de uitspraken van de Afdeling geven op dit punt nog geen duidelijkheid nu geoordeeld is dat verweerder de in die zaken ingenomen standpunten nader moest onderbouwen, maar nog geen uitsluitsel is gegeven over de motivering zoals verweerder deze in de huidige besluitvorming toepast.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat en hij daarom bij terugkeer naar Iran problemen zal ondervinden. Het is aan eiser om dit met persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk te maken en hierin is hij niet geslaagd. Het enkele feit dat eiser op zijn sociale media negatieve uitlatingen heeft gedaan en openlijk kritiek heeft geleverd op het Iraanse regime, maakt niet dat verweerder heeft moeten aannemen dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. Verweerder mag voorts van eiser verlangen dat hij deze berichten en foto’s verwijderd van zijn social media. Het beroep van eiser op verschillende passages uit het Algemeen Ambtsbericht van februari 2021 met betrekking tot de houding van de Iraanse autoriteiten ten aanzien van Iraanse activisten in het buitenland, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verweerder heeft hierover mogen stellen dat eiser niet is aan te merken als een activist op politiek dan wel religieus gebied. Verweerder heeft zich voorts, zoals hiervoor reeds is overwogen, op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn tatoeages kan bedekken, hij de (meeste) tatoeages al in Iran had laten zetten, dat niet is gebleken dat eiser eerder hierdoor in Iran problemen heeft ondervonden en dat tenslotte nergens uit blijkt dat eiser bij terugkeer naar Iran gedwongen zou worden om zijn (onder)armen te laten zien. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij zal worden bevraagd op de reden voor zijn asielaanvraag en mag bovendien van hem verwacht worden dat hij bij een dergelijke bevraging terughoudend zal zijn in zijn beantwoording. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiser aangehaalde uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juni 2021, geen gelijk geval betreft nu de vreemdeling in die zaak een strafblad had wegens desertie of plichtsontduiking en de tatoeages van de vreemdeling in die zaak zichtbare tatoeages op onder meer zijn handen betrof en deze vreemdeling in het verleden flink aan de tand was gevoeld over zijn geloof en zijn betrokkenheid bij huiskerken. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 20 februari 2020 leidt niet tot een ander oordeel nu deze uitspraak, zoals verweerder terecht heeft gesteld, ziet op personen die claimen te zijn bekeerd tot het Christendom en daar is in het geval van eiser geen sprake van.
10. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, is een voorlopige voorziening voor eiser niet meer nodig. Het verzoek om een voorlopige voorzieningen moet dan ook worden afgewezen.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.