ECLI:NL:RBDHA:2021:1081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag op basis van duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw met twee Nederlandse kinderen, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van haar aanvraag voor kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiseres had op 24 januari 2019 kinderbijslag aangevraagd, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij volgens de Svb niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er op de peildata van 1 januari 2019 en 1 april 2019 geen duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen eiseres en Nederland, waardoor zij niet verzekerd was voor de AKW en geen recht had op kinderbijslag. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat eiseres niet had aangegeven gebruik te willen maken van een hoorzitting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

De raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het ontvangen van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het eerste kwartaal van 2019 afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 23 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan de zaak vooraf?
1.1.
Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit en heeft twee kinderen, [kind 1] en [kind 2] (geboren in 2012 en 2015), die de Nederlandse nationaliteit hebben. Op het aanvraagformulier kinderbijslag heeft eiseres aangegeven dat zij sinds 15 september 2018 in Nederland is met haar kinderen. Op 22 november 2018 heeft eiseres een verblijfsdocument EU/EER aangevraagd bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). Sinds
11 december 2018 stond eiseres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente [gemeenteplaats] op het adres [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] . Vanaf 1 februari 2019 tot 2 september 2019 woonde eiseres met haar kinderen aan de [adres 2] [huisnummer 2] te [woonplaats 2] . Eiseres heeft op een nader formulier (gedateerd op 24 februari 2019) aangegeven dat zij op dat moment geen werk heeft. Met ingang van 23 april 2019 zijn in de BRP gegevens aangepast naar aanleiding van een wijziging van de burgerlijke staat.
1.2.
Eiseres heeft op 24 januari 2019 kinderbijslag aangevraagd voor [kind 1] en [kind 2] . Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat eiseres nog geen geldige verblijfsvergunning heeft. Daarnaast werkt zij niet in Nederland en ontvangst zij ook geen uitkering, zodat zij geen recht op kinderbijslag heeft.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij – anders dan in het primaire besluit – op het standpunt gesteld dat eiseres wel rechtmatig verblijf in Nederland heeft, maar dat zij niet als verzekerde voor de AKW is aan te merken. Volgens verweerder komt eiseres niet in aanmerking voor kinderbijslag voor het eerste en tweede kwartaal van 2019, omdat zij niet als ingezetene van Nederland is aan te merken. Verweerder heeft niet kunnen vaststellen dat eiseres vanaf 1 januari 2019 een duurzame persoonlijke band met Nederland heeft. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd, dat uit de beschikbare gegevens is gebleken dat eiseres op 1 januari 2019 ruim vijf weken aantoonbaar in Nederland was. Eiseres heeft op een aantal vragen van verweerder geen antwoord gegeven. Niet kan vastgesteld worden op welke wijze eiseres sinds haar aankomst in Nederland in haar onderhoud heeft voorzien. Eiseres was niet in Nederland in loondienst werkzaam en ontving geen uitkering. Daarnaast heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de beschikking had over zelfstandige woonruimte. Ook kan niet vastgesteld worden of eiseres een cursus Nederlands of een beroepsopleiding volgde. Evenmin heeft eiseres aangegeven wat haar motief is geweest voor vertrek uit Irak en vestiging in Nederland.
Standpunt van eiseres3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en zij voert – samengevat weergegeven – aan dat uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat zij een persoonlijke band met Nederland heeft. Ter toelichting daarvan betoogt eiseres onder meer dat zij alleenstaand is, voor haar kinderen zorgt, dat [kind 1] sinds 8 oktober 2018 naar een school in Nederland gaat en dat zij samen met haar kinderen beschikt over een zelfstandige woonruimte. Zij is met de kinderen naar Nederland verhuisd vanwege het grotere belang van de kinderen. Eiseres beheerst voldoende de Nederlandse taal en heeft wat spaargeld uit Irak mee kunnen nemen, waardoor zij in het levensonderhoud van haar kinderen kan voorzien. De kinderen zien hun vader ook regelmatig en de vader helpt dan in de kosten van het levensonderhoud van de kinderen. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat de hoorplicht is geschonden, zodat ook op grond daarvan het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking dient te komen.
Beoordeling door de rechtbank
Hoorplicht
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 16 mei 2019 een brief naar de gemachtigde van eiseres heeft gestuurd en tevens een formulier heeft meegestuurd waarop aangegeven kon worden of eiseres haar bezwaar mondeling wilde toelichten. In de brief staat vermeld dat het bezwaarschrift zonder gesprek zal worden behandeld indien (de gemachtigde van) eiseres niet reageert.
Deze brief kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan dat als (de gemachtigde van) eiseres niet te kennen zou geven dat eiseres gebruik wenste te maken van een hoorzitting, het bezwaar zonder hoorzitting zou worden afgedaan. Nu de gemachtigde van eiseres op 14 juni 2019 wel de gronden van bezwaar kenbaar heeft gemaakt en op 18 juli 2019 aanvullende stukken heeft overgelegd, maar niet te kennen heeft gegeven dat eiseres gebruik wilde maken van een hoorzitting, heeft verweerder het bezwaar kunnen afdoen zonder hoorzitting. [1]
Inhoudelijke beoordeling4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de in geding zijnde periode geen arbeid heeft verricht in Nederland, zodat zij niet op die grond vanaf het eerste kwartaal van 2019 verzekerd is voor de AKW en recht op kinderbijslag heeft. De vraag die partijen verdeeld houdt is of sprake is van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland en daarmee van ingezetenschap en verzekering ingevolge de AKW.
4.3.
In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens deze wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de AKW heeft recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat ingevolge artikel 11, eerste lid, van de AKW de eerste dag van een kalenderkwartaal de peildatum is. Dit betekent dat in het onderhavige geval voor het eerste kwartaal van 2019 1 januari 2019 en voor het tweede kwartaal van 2019 1 april 2019 als peildatum moet worden gezien.
4.5.
De rechtbank overweegt dat het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland moet worden gekeken naar alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. [2] Voor het aannemen van ingezetenschap is onvoldoende dat de betrokkene de intentie had zich definitief in Nederland te vestigen. [3] De intentie van een betrokkene om in Nederland te wonen dient te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. De omstandigheid dat eiseres op grond van het arrest Chavez Vilchez e.a. [4] een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan de nationaliteit van haar kinderen is op zichzelf onvoldoende om een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland aan te nemen. [5]
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op de peildatum 1 januari 2019 en op 1 april 2019 niet als ingezetene kan worden aangemerkt. Verweerder erkent dat eiseres rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat zij de intentie heeft om langdurig in Nederland te verblijven. Echter, ook indien ervan wordt uitgegaan dat eiseres de intentie had om met [kind 1] en [kind 2] haar leven in Nederland op te bouwen, dient aan de hand van alle feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, te worden beoordeeld of op de peildatum al sprake was van een duurzame band met Nederland. Terecht heeft verweerder van belang geacht dat eiseres op de peildatum pas sinds kort in Nederland verbleef, (nog) niet beschikte over duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte en dat zij nog geen inkomen had. Voor de tweede peildatum, 1 april 2019, heeft verweerder eveneens terecht geoordeeld dat nog geen sprake was van een duurzame band. Weliswaar had eiseres op die datum een woning tot haar beschikking, maar ook voor die datum geldt dat de verblijfsduur in Nederland nog kort was en dat eiseres geen inkomen had. Dat eiseres de zorg heeft over haar Nederlandse kinderen en dat zij daardoor een afgeleid verblijfsrecht heeft om in Nederland te verblijven, is onvoldoende voor een duurzame band.
4.7.
Vorenstaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen eiseres en Nederland op de peildatum 1 januari 2019 en op de peildatum 1 april 2019. Dit heeft tot gevolg dat eiseres op de peildata niet verzekerd was voor de AKW.
5.
Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2021.
griffier rechter
de griffier is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1837.
2.Zie de arresten van de Hoge Raad (HR) van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en van 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285.
3.Zie het arrest van de HR van 17 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1836.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Chavez Vilchez e.a. van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1744.