Uitspraak
Beschikking op het op 8 januari 2020 ingekomen verzoekschrift van:
[Y] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
- de brief van 5 februari 2020 van de IND;
- de brief van 28 april 2020 van de zijde van verzoeker, met bijlagen;
- de brief van 3 augustus 2020 van de zijde van verzoeker, met bijlagen;
- de brief van 5 augustus 2020 van de IND;
- de brief van 17 augustus 2020 met bijlagen van de zijde van verzoeker;
- de brief van de IND van 28 oktober 2020;
- de brief van 10 december 2020 van de zijde van verzoeker;
- de brief van 17 december 2020 van de zijde van verzoeker;
- de brief van 17 maart 2021 met bijlagen van de zijde van verzoeker;
- de brief van 14 april 2021 van de IND;
- de brief van 15 april 2021 met bijlagen van de zijde van verzoeker.
- verzoeker met mr. Van Wieringen;
- mr. Cappon namens de IND.
- de brief van 29 april 2021 van de IND, met bijlagen;
- de brief van 27 mei 2021 van de zijde van verzoeker, met bijlage;
- het e-mailbericht van de IND van 5 juli 2021.
Verzoek en onderbouwing
‘more than the normal emotional ties’met zijn moeder en zijn belang om voor haar te kunnen blijven zorgen moet zwaarder wegen dan de belangen van de Staat. Daarnaast is verzoeker ook voor het intreden van de verliesgrond al bezig geweest met het verkrijgen van een baan in Nederland. In 2013 is hij aangenomen bij een bouwbedrijf in [plaats 2] . Enkel omdat het niet lukte om een geldig Nederlands identiteitsbewijs te verkrijgen, is deze baan niet doorgegaan. Verzoeker heeft ook belang bij consulaire bijstand vanuit de EU in verband met zijn echtscheidingsprocedure in Israël en het in dat kader eerder aan hem opgelegde uitreisverbod en een dreigend nieuw uitreisverbod. Tot slot heeft hij altijd een effectieve band met Nederland behouden, zodat het verlies van het Unieburgerschap hem onevenredig treft.
Standpunt van de IND
Standpunt van de officier van justitie
Feiten
- Verzoeker is op [geboortedatum 2] 1969 te [geboorteplaats 2] , Zweden, geboren als zoon van [ouder 1] en [ouder 2] . De ouders van verzoeker zijn nooit met elkaar gehuwd geweest.
- De moeder van verzoeker is, en was op het moment van geboorte van verzoeker, in het bezit van de Nederlandse nationaliteit.
- Verzoeker heeft via zijn moeder de Nederlandse nationaliteit verkregen bij zijn geboorte.
- Verzoeker is op [datum huwelijk 1] 1994 te [plaats huwelijk] gehuwd met [echtgenote 1] . Dit huwelijk is op [datum echtscheiding] 1994 door echtscheiding ontbonden. Uit dit huwelijk is de inmiddels meerderjarige zoon [zoon 1] geboren op [geboortedatum 3] 1991 te [geboorteplaats 3] .
- Op 9 maart 2000 is verzoeker uitgeschreven uit de Nederlandse basisregistratie wegens emigratie.
- Op [datum huwelijk 2] 2000 is verzoeker te [plaats 1] , [staat] , Verenigde Staten van Amerika, getrouwd met [echtgenote 2] (hierna: [echtgenote 2] ). [echtgenote 2] was op het moment van de huwelijksvoltrekking in het bezit van de Israëlische en de Amerikaanse nationaliteit.
- Op 31 oktober 2000 heeft het ‘Ministry of the Interior’ van de ‘State of Israel’ een certificaat van naamswijziging afgegeven waarop staat vermeld dat per die datum de voornamen van verzoeker zijn gewijzigd naar [voornamen] .
- Uit het huwelijk met [echtgenote 2] zijn twee kinderen geboren; in 2001 dochter [dochter] en in 2002 zoon [zoon 2] .
- Op 5 maart 2003 is door de Nederlandse ambassade in Tel Aviv, Israël, laatstelijk een Nederlands paspoort verstrekt aan verzoeker, op naam van [Y] . Dit paspoort had een geldigheidsduur van vijf jaar, tot 5 maart 2008.
- Op 23 december 2004 heeft verzoeker vanwege zijn huwelijk, naast de Nederlandse nationaliteit, ook de Israëlische nationaliteit verkregen.
- In 2006 is het huwelijk van verzoeker met [echtgenote 2] ontbonden door echtscheiding. Verzoeker is rond die tijd teruggekeerd naar Nederland. Voor de verdere afwikkeling van de scheiding is hij op enig moment weer teruggereisd naar Israël. Vanwege een op verzoek van [echtgenote 2] door de rechter opgelegd uitreisverbod kon verzoeker vervolgens Israël gedurende 13-14 maanden niet verlaten.
- Verzoeker heeft in 2007 bij de Nederlandse ambassade te Tel Aviv, Israël, een aanvraag gedaan voor een Nederlands paspoort. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen.
- Op 27 juni 2007 heeft verzoeker een ernstig ongeval gehad in Israël.
- In 2015 is verzoeker als bedrijfsleider gaan werken bij een onderneming in Israël.
- In 2018 is verzoeker abrupt uit Israël gevlucht, toen hem duidelijk was dat hem opnieuw een uitreisverbod boven het hoofd hing. Hij is via Ethiopië naar Zuid-Afrika gereisd. Hier heeft hij zijn huidige partner ontmoet, [partner] ( [partner] ).
- [partner] heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
- Vanaf 6 maart 2019 verblijft verzoeker met [partner] feitelijk in Nederland, bij zijn moeder in [woonplaats 2] .
- Op [geboortedatum] 2019 is [voornaam minderjarige] in [geboorteplaats] geboren als dochter van [partner] . [voornaam minderjarige] heeft in elk geval de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
- Verzoeker heeft [voornaam minderjarige] op 24 september 2019 erkend, met toepassing van Nederlands recht.
- In het dossier is een instemmingsverklaring te vinden van [partner] met betrekking tot het verzoek voor [voornaam minderjarige] .
Beoordeling
Tjebbes), punt 40, onder verwijzing naar HvJEU 2 maart 2010, zaak C-135/08, ECLI:EU:C:2010:104 (
Rottmann), punten 55-56.
Tjebbes), punten 44-46, en ABRvS 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423, rov. 11.2.
Chavez-Vilchez), punt 60.
12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423), rechtsoverweging 11.2, overwogen dat en waarom naar haar oordeel als moment waarop dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel heeft te gelden het moment van het verlies van het Nederlanderschap. Bij de toetsing dienen niet alleen de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap die zich op dat moment reeds hadden gemanifesteerd te worden betrokken, maar ook de gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren. Het is daarbij aan betrokkene om concreet te onderbouwen dat op het moment van het verlies van het Nederlanderschap redelijkerwijs voorzienbaar was dat hij zijn met het Unieburgerschap gepaard gaande rechten of verplichtingen uit zou gaan oefenen. De Hoge Raad heeft in zijn hiervoor vermelde beschikking van 3 april 2020 de rechtbank op voormelde overweging van de Raad van State gewezen. De rechtbank zal in deze zaak het door de Raad van State gehanteerde peilmoment hanteren en de evenredigheidstoets aanleggen op het moment van het verlies van rechtswege van het Nederlanderschap, dus op 23 december 2014.
haarnationaliteit(en) kunnen aanleveren, terwijl hij zijn ex-echtgenote rechtens evenmin kon dwingen tot medewerking. Hij heeft de Staat destijds ook op de reden van het ontbreken van de informatie gewezen. Bovendien moet achteraf worden geconstateerd dat die ontbrekende informatie, die nog ontbreekt, bij de Staat al bekend was, althans redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker onder deze omstandigheden door het verlies van het Nederlanderschap, dat het verlies van het burgerschap van de Unie en de daaruit voortvloeiende rechten met zich brengt, onevenredig wordt getroffen. Dat verzoeker onevenredig wordt getroffen volgt eens te meer uit hetgeen hierna wordt overwogen.
Beslissing
per 24 september 2019 op grond van artikel 4, lid 2 RWN, Nederlander is geworden;