3.5.Bezoekers van Festival I kunnen in aanvulling op een festivalticket een accommodatie boeken op het [terrein] . Daarbij zijn er drie ‘luxe categorieën’: Basic, Comfort en DeLLuxe. Bij een boeking Comfort en DeLLuxe is één parkeerkaart in de prijs begrepen. Bezoekers van Festival II kunnen in aanvulling op het festivalticket een accommodatie boeken op het [resort] , bestaande uit tipi’s, hutten, caravans, koepeltenten en legertenten.
4. De festivals hebben, ook vanuit een duurzaamheidsperspectief, diverse faciliteiten in het leven geroepen om bezoekers in staat te stellen met het openbaar vervoer te komen. In dit verband voorziet eiseres onder meer in speciale treinretours en pendelbussen (met op drukke momenten nog extra bussen) tussen de festivalterreinen en de dichtstbijzijnde in- en uitstapplaatsen van het openbaar vervoer. Gemiddeld vertrekt er iedere 20 minuten een bus. Ook kan de festivalbezoeker kiezen voor de motor (geen parkeerkaart nodig), de fiets ((gratis) fietsenstalling) of de zogenoemde Kiss & Ride (voor het halen en brengen van bezoekers zijn aparte zones ingericht).
5. In de aangifte omzetbelasting over de maand augustus 2019 heeft eiseres over de opbrengst van de parkeerkaarten omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan met dagtekening 26 maart 2020 een naheffingsaanslag over het tijdvak augustus 2019 opgelegd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder afgewezen.
6. In geschil is of het bieden van de mogelijkheid tot parkeren op de daartoe tijdelijk ingerichte parkeerterreinen bij de festivals is belast naar het algemene tarief of het verlaagde tarief.
7. Eiseres stelt dat het parkeren is belast naar het verlaagde tarief en heeft daarvoor aangevoerd dat zij met het verlenen van toegang tot de festivals en het bieden van de parkeergelegenheid één samengestelde dienst verricht waarin het verlenen van toegang tot de festivals overheerst. Indien moet worden aangenomen dat sprake is van onderscheiden diensten, dan stelt eiseres dat het bieden van de parkeerfaciliteit een bijkomende prestatie is die het fiscale lot van de hoofdprestatie deelt. De hoofdprestatie is het verlenen van toegang tot de festivals waarvoor het verlaagde tarief geldt, zodat dit, aldus nog steeds eiseres, ook geldt voor de bijkomende prestatie in de vorm van het bieden van parkeergelegenheid. Voorts doet eiseres in dit verband een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres wijst hierbij op het beleid voor exploitanten van kamp- en vakantiebestedingsbedrijven (Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 22 december 2017, nr. 2017-16288, toelichting op post b.10, onderdeel 3.2) waarin is goedgekeurd dat die ondernemers op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto door personen die voor een korte periode verblijf houden, het verlaagde tarief toepassen.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het parkeren is belast naar het algemene tarief en heeft daarvoor aangevoerd dat het verlenen van toegang tot de festivals en het bieden van parkeergelegenheid geen samengestelde prestatie vormen en het parkeren voor de festivalbezoeker die met de auto naar de festivals komt een doel op zichzelf is.
Beoordeling van het geschil
9. In afwijking van het beginsel dat het algemene tarief wordt toegepast op goederenleveringen en diensten, voorziet artikel 98 van de Btw-richtlijn in de mogelijkheid om verlaagde btw-tarieven toe te passen. Bijlage III bij deze richtlijn bevat een exhaustieve lijst van categorieën goederenleveringen en diensten waarvoor dat geldt. De Nederlandse wetgever heeft in artikel 9, tweede lid, onderdeel b in samenhang met Tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
10. Op grond van Tabel I, letter b, post 14, onderdeel d van de Wet OB valt onder meer het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen onder het verlaagde tarief. Tabel I, letter b, post 10 van de Wet OB staat een verlaagd tarief toe voor het geven van gelegenheid tot kamperen binnen het kader van het kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor korte periode verblijf houden.
11. Aangezien het verlaagde tarief een uitzondering vormt op de algemene toepassing van de btw, moeten de bewoordingen van bijlage III en van de daarop gebaseerde Tabel I bij de Wet OB strikt worden uitgelegd.
12. Uit artikel 2 van de Btw-richtlijn vloeit voort dat elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. De handeling die economisch gezien uit één prestatie bestaat mag echter niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald omdat anders de goede werking van het btw-stelsel zou worden aangetast. Er is sprake van één enkele prestatie wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige verricht voor de klant, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. In bepaalde omstandigheden moeten verschillende formeel gescheiden prestaties die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing kunnen leiden, worden beschouwd als één enkele handeling wanneer zij niet zelfstandig zijn. Dit laatste is met name het geval wanneer een of meer elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken
.Om te bepalen of sprake is van meerdere van elkaar te onderscheiden hoofddiensten of van één enkele dienst, moet worden vastgesteld wat de kenmerkende elementen van de desbetreffende handeling zijn en moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de dienstverrichting plaatsvindt. Het antwoord op de vraag of sprake is van een of verschillende prestaties moet worden bepaald aan de hand van het perspectief van de modale consument.
13. De rechtbank stelt vast dat in de onderwerpelijke gevallen het verlenen van toegang tot het festival, inclusief het bieden van kampeergelegenheid, één economische prestatie vormt. Het is niet mogelijk om het ene element van deze samengestelde prestatie als de hoofddienst en het andere als de bijkomstige dienst te beschouwen. De samenstellende elementen van de prestatie, te weten de toegang tot het festival en de gelegenheid tot kamperen zijn, vanuit het oogpunt van de modale consument en gelet op het doel ervan als gelijkwaardig te beschouwen. Daarbij overweegt de rechtbank dat een festivalticket immer een recht op kamperen omvat, er géén dagkaarten beschikbaar zijn, dat het evenement als een combinatie van een festival en kampeerevenement wordt geadverteerd en aangeboden, er slechts één prijs voor beide elementen wordt berekend en dat dit samenstel van elementen alleen als één geheel kan worden afgenomen. Aangezien beide elementen van deze ene economische prestatie onder het lage tarief vallen, kan op het economische geheel ook het lage tarief worden toegepast.
14. Anders dan eiseres bepleit, maakt het bieden van de mogelijkheid tot parkeren geen onderdeel uit van de onder 13 bedoelde economische prestatie. De rechtbank overweegt daarbij dat de Hoge Raad een aantal richtinggevende arresten heeft gewezen over de vraag of er ten aanzien van het geven van gelegenheid tot parkeren sprake is van een bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie, dan wel een zelfstandige prestatie.In het laatstelijk hierover gewezen arrest van 7 mei 2021is door de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“3.2.3 Voor een ondernemer die tegen een afzonderlijke vergoeding bezoekers parkeergelegenheid aanbiedt op de plaats waar hij tegen vergoeding toegang tot een attractiepark als het onderhavige verleent, geldt het volgende. Omdat binnen een dergelijk attractiepark het beschikken over een auto voor bezoekers geen rol speelt, moet het uitgangspunt zijn (i) dat de ondernemer met het tegen vergoeding bieden van parkeergelegenheid in de nabijheid van de ingang van het park een ander economisch doel heeft dan het economische doel dat hij voor ogen heeft met het tegen vergoeding geven van toegang tot dat park, en (ii) dat de gemiddelde bezoeker van zo’n attractiepark een afzonderlijk belang heeft bij een door die ondernemer tegen een afzonderlijke vergoeding aangeboden parkeerdienst. Aan dit een en ander doet niet af dat er voor de ondernemer een economisch verband bestaat tussen het verlenen van toegang tot het park en het bieden van parkeergelegenheid.
3.2.4(…) De (…) omschreven uitgangspunten vinden ook toepassing indien binnen de kring van bezoekers een relatief grote groep kan worden onderscheiden die zich gedwongen voelt om gebruik te maken van de parkeerdienst teneinde de hoofdprestatie van de BV te kunnen afnemen. (…)
3.4.1 (…)Voor bezoekers die niet met de auto naar het attractiepark komen, is de parkeerdienst niet van belang. Bezoekers die dat wel doen, hebben belang erbij om de auto voorafgaand aan het bezoek van het attractiepark te kunnen achterlaten op een parkeerplaats. Het parkeren van de auto houdt daarom alleen verband met de wijze waarop de bezoeker het attractiepark bereikt en niet met het verblijf in het attractiepark.
3.4.2Op grond van hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen, moet worden geoordeeld (i) dat de door belanghebbende verrichte handelingen niet één ondeelbare economische prestatie vormen, en (ii) dat het gebruikmaken van de parkeerdienst een doel op zich is. Daaraan doet niet af dat een zeer grote groep bezoekers de mogelijkheden om het attractiepark te bereiken op een andere wijze dan met de auto als te beperkt ervaart en zich daarom gedwongen voelt met de auto naar het attractiepark te reizen. Evenmin kan aan deze oordelen afdoen dat het parkeerterrein feitelijk alleen wordt gebruikt door bezoekers van het attractiepark.
(…).”
15. In het licht van het door de Hoge Raad geschetste toetsingskader heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het gelegenheid geven tot parkeren een bij de hoofddienst bijkomende dienst is. Ook voor de bezoekers van de festivals die met de auto komen, geldt dat het parkeren van de auto alleen verband houdt met de wijze waarop de bezoekers de festivals bereiken en niet met het bijwonen van de festivals (inclusief het kamperen). De door eiseres verrichte prestatie van het bieden van parkeergelegenheid kan daarom niet worden aangemerkt als bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie. Dat in dit geval sprake is van festivals die meerdere dagen duren en dat daarom degenen die ervoor kiezen om met de auto te komen de auto mede gebruiken voor het vervoeren van kampeerspullen, bagage en dergelijke is, anders dan eiseres bepleit, geen reden om tot een ander oordeel te komen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de bezoekers zich wellicht genoodzaakt voelen met de auto te komen vanwege de vele spullen die zij meenemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat overigens geenszins vaststaat dat de gebruikelijke hoeveelheid spullen het noodzakelijk maken om per auto te komen, aangezien uit de door eiseres aangevoerde gegevens blijkt dat een niet onaanzienlijk deel van de meerdaags overnachtende bezoekers voor ander vervoer kiezen. Verweerder heeft het gebruik maken van de parkeerdienst op goede gronden aangemerkt als een doel op zich. Dat brengt met zich dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op het bieden van parkeergelegenheid.
Het besluit van 22 december 2017, nr. 2017/16288, Stcrt 2017, 72177
16. Het beroep dat eiseres doet op het besluit van 22 december 2017, nr. 2017/16288, Stcrt 2017, 72177, kan haar niet baten. Dat besluit ziet specifiek op het geven van gelegenheid tot kamperen binnen het kader van het kamp- en vakantiebestedingsbedrijf. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het in dit verband door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel treft daarom evenmin doel; er is geen sprake van (voldoende) gelijke gevallen tussen de gevallen waarop het besluit ziet en de activiteiten van eiseres (het verlenen van toegang tot een festival, inclusief het bieden van kampeergelegenheid).
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.