ECLI:NL:HR:2006:AV4043
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
De kwalificatie van parkeergelegenheid en fietsenstalling als diensten in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om de vraag of het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen bij een attractiepark kan worden aangemerkt als een (bijkomende) dienst in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De belanghebbende, X B.V., heeft over het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 31 oktober 2002 een bedrag van € 64.568 aan omzetbelasting voldaan. Na bezwaar tegen dit bedrag, waarin een teruggaaf van € 25.798 werd verzocht, heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het beroep ongegrond verklaarde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals het beroepschrift in cassatie van de belanghebbende.
Het Hof oordeelde dat het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen niet kan worden aangemerkt als een dienst die de belanghebbende verricht in haar hoedanigheid van exploitant van het attractiepark. Dit oordeel is gebaseerd op de interpretatie van post b.14, aanhef en letter g, van de bij de Wet behorende Tabel I, en verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof concludeerde dat deze diensten niet als bijkomend kunnen worden beschouwd bij de toegang tot het park.
In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van de belanghebbende beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de oordelen van het Hof niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en dat de feitelijke oordelen niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd zijn. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 10 maart 2006, waarbij de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt.