ECLI:NL:HR:2006:AV4043

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41811
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De kwalificatie van parkeergelegenheid en fietsenstalling als diensten in het belastingrecht

In deze zaak gaat het om de vraag of het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen bij een attractiepark kan worden aangemerkt als een (bijkomende) dienst in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De belanghebbende, X B.V., heeft over het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 31 oktober 2002 een bedrag van € 64.568 aan omzetbelasting voldaan. Na bezwaar tegen dit bedrag, waarin een teruggaaf van € 25.798 werd verzocht, heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het beroep ongegrond verklaarde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals het beroepschrift in cassatie van de belanghebbende.

Het Hof oordeelde dat het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen niet kan worden aangemerkt als een dienst die de belanghebbende verricht in haar hoedanigheid van exploitant van het attractiepark. Dit oordeel is gebaseerd op de interpretatie van post b.14, aanhef en letter g, van de bij de Wet behorende Tabel I, en verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof concludeerde dat deze diensten niet als bijkomend kunnen worden beschouwd bij de toegang tot het park.

In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van de belanghebbende beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de oordelen van het Hof niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en dat de feitelijke oordelen niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd zijn. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 10 maart 2006, waarbij de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt.

Uitspraak

Nr. 41.811
10 maart 2006
LC
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 september 2004, nr. 03/01407, betreffende na te melden door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 oktober 2002 tot en met 31 oktober 2002 op aangifte een bedrag van € 64.568 aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van een bedrag van € 25.798, welke verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteert het attractiepark "X", alsmede een bij de ingang van dat park gelegen parkeerterrein en fietsenstalling. Zij is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
3.1.2. Belanghebbende vraagt voor zowel de toegang tot het park als het gebruik maken van het parkeerterrein en de fietsenstalling een vergoeding.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen moet worden aangemerkt als een op zichzelf staande dienst welke belanghebbende niet verricht in haar hoedanigheid van exploitant van een attractiepark in de zin van post b.14, aanhef en letter g, van de bij de Wet behorende Tabel I.
Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1999, Card Protection Plan, C-349/96, Jurispr. 1999, blz. I-00973, BNB 1999/224, heeft het Hof voorts geoordeeld dat het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen geen dienst is welke als bijkomend bij het verlenen van toegang tot het park kan worden aangemerkt.
3.3. De klachten die tegen deze oordelen opkomen, falen. 's Hofs oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen voor het overige, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2006.
Bij ontstentenis van de voorzitter is dit arrest getekend door de raadsheer P. Lourens.