ECLI:NL:RBDHA:2021:10463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van een medewerker van de milieustraat wegens plichtsverzuim en de beoordeling van de disciplinaire maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk ontslag van een medewerker van de milieustraat van de gemeente Leiden. De medewerker, eiser, was sinds 1991 in dienst en werd op 14 december 2018 ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche, waaruit bleek dat er op de milieustraat grote hoeveelheden materialen, waaronder metalen, onterecht waren verzameld en verkocht door medewerkers, waaronder eiser. Eiser ontkende actief betrokken te zijn geweest bij het verzamelen of verkopen van deze materialen, maar gaf wel toe dat hij enkele keren geld had aangenomen van collega's, wat hij verklaarde te hebben gedaan voor de aanschaf van koffie. De adviescommissie oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van plichtsverzuim, maar het college van burgemeester en wethouders verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond.

Tijdens de zitting op 25 november 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, en de rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken medewerkers en de resultaten van het onderzoek van Hoffmann in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat het ontslag van eiser op onvoldoende feitelijke grondslag berustte. De rechtbank oordeelde dat de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag niet proportioneel was, gezien de omstandigheden en het lange dienstverband van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verplichtte verweerder om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,00, en diende het griffierecht van € 174,- aan eiser te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Brussee).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 december 2018 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Bij besluit van 2 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder, in afwijking van het advies van 13 maart 2019 van de Regionale commissie bezwaarschriften inzake rechtspositionele aangelegenheden (de adviescommissie), het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020 via een videoverbinding. Hieraan hebben eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder, deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser is per 1 april 1991 aangesteld bij verweerder. Met ingang van 1 augustus 2000 is hij aangesteld als algemeen medewerker bij de milieustraat.
1.1.
Begin 2018 is door verweerder een onderzoek gestart naar het openen van een tweede milieustraat. Tijdens dit onderzoek is ontdekt dat grote hoeveelheden van met name metalen, ijzer en koper apart zijn gezet in andere dan de daarvoor bestemde bakken. Dit was aanleiding voor verweerder om het bureau Hoffmann Bedrijfsrecherche (Hoffmann) hiernaar onderzoek te laten verrichten.
1.2.
Voor het uitvoeren van het onderzoek in de periode van februari 2018 tot en met oktober 2018 heeft Hoffmann gebruik gemaakt van de op de milieustraat aanwezige camera.
Uit de verklaringen van de medewerkers blijkt dat zij op de hoogte waren van het cameratoezicht. Op de camerabeelden is te zien dat regelmatig personenauto’s - in eigendom van de medewerkers van de milieustraat - op het terrein van de milieustraat worden geparkeerd. Vervolgens is zichtbaar dat de in de bakken verzamelde materialen in deze auto’s worden geladen waarna de auto’s van het terrein afrijden. Ook heeft verweerder foto’s gemaakt van de verzamelde goederen. Op de beelden is eiser niet waargenomen.
1.3.
Op 7 november 2018 hebben medewerkers van Hoffmann de vaste medewerkers van de milieustraat, onder wie eiser, geconfronteerd met de bevindingen van het onderzoek.
Tijdens dit gesprek heeft eiser verklaard dat hij heeft gezien dat collega’s goederen uit verschillende containers en metaalbakken haalden en deze materialen met hun auto’s afvoerden van het terrein. Volgens eiser ging het om spullen die nog konden worden gebruikt, waaronder metalen. Dit is volgens eiser al een paar jaar (misschien drie of vier) aan de gang. De spullen uit de metaalbak gaan naar de metaalhandel. Hij verklaarde dat hij geen geld van collega’s aangeboden heeft gekregen. Verder heeft hij aangegeven dat hij niet rechtstreeks aan een leidinggevende heeft gemeld dat er onregelmatigheden waren, maar dat hij wel heeft gezegd dat er dingen niet goed gingen. Dat werd volgens eiser echter niet opgepakt of begrepen.
1.4.
Op 15 november 2018 heeft de directeur [directeur] een vervolggesprek gehouden met de vaste medewerkers. Tijdens dit gesprek heeft eiser verklaard dat hij weet dat er spullen in auto’s werden geladen, maar dat hij niet weet wat daarmee is gebeurd. Hij heeft verklaard dat hij zelf niet heeft meegeholpen met inladen. Wel heeft hij een aantal malen geld gekregen. Hij heeft aangegeven zich te schamen dat hij dit geld heeft aangenomen. Hij heeft verder aangegeven niet te weten of alle collega’s mee hebben gedeeld in de opbrengst van de verkoop van de materialen.
1.5.
Van beide gesprekken is een verslag gemaakt dat door eiser is ondertekend.
1.6.
De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 12 december 2018.
2. Nadat verweerder bij brief van 26 november 2018 een voornemen daartoe kenbaar heeft gemaakt en eiser zijn zienswijze hierover naar voren heeft gebracht, heeft verweerder eiser bij het primaire besluit met ingang van 15 december 2018 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Onder verwijzing naar de resultaten van het door Hoffmann verrichte onderzoek en de door de betrokken medewerkers afgelegde verklaringen, onder wie eiser, heeft verweerder geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit: het financieel benadelen van verweerder door het wegnemen, dan wel meedelen in de opbrengst van de materialen, die eigendom zijn van verweerder en een waarde vertegenwoordigen. Tevens heeft eiser met zijn gedrag het vertrouwen van verweerder ernstig geschonden. Gezien de ernst van de situatie heeft verweerder besloten de straf van ongevraagd ontslag op te leggen.
2.1.
Eiser is op 7 december 2018 gehoord door de commissie Disciplinaire Zaken. Tegenover deze commissie heeft eiser verklaard dat ‘
hij van zijn werk houdt en altijd zijn best heeft gedaan. Wat hij nu krijgt vindt hij een te zware straf. Hij heeft nooit iets gestolen van de gemeente. (…) Er kwamen een paar mensen binnen, het is altijd goed gegaan, maar op een gegeven moment liep het een beetje uit de hand. Iedereen deed waar hij zin in had, ook andere collega’s die op een andere afdeling dan de milieustraat werken. Ze kwamen met gemeentewagens en namen spullen mee. Hij heeft daar in het begin wel wat van gezegd, maar toen zeiden ze: ‘Daar heb je Kadaffi weer’. Deze straf is te zwaar.
Op de vraag aan eiser of hij heeft meegedeeld in de opbrengst heeft eiser geantwoord dat hij wel twee keer geld heeft gekregen, maar hij weet niet waarvan. Hij heeft nooit iets weggehaald, opgespaard of meegenomen, maar wel twee keer geld gekregen. Tegen zijn leidinggevende heeft hij gezegd dat hij niet over zich heen moest laten lopen. Zijn leidinggevende zou hebben geantwoord dat dit niet gaat gebeuren. Hij denkt dat de leidinggevende het zo ver heeft laten komen’.
2.2.
Op 13 maart 2019 heeft de adviescommissie het volgende overwogen:
Plichtsverzuim

Gezien de beschikbare gegevens, met name het rapport van Hoffmann bedrijfsrecherche, is
er voldoende grond voor de conclusie dat er langdurig, structureel en in georganiseerd
verband door medewerkers van de Milieustraat materialen zijn verzameld, meegenomen en
verkocht, voor eigen gewin. De medewerkers wisten dat dit niet mocht. De materialen waren eigendom van de gemeente. Door de gedragingen van de betreffende medewerkers is de gemeente financieel benadeeld.
De heer [eiser] was op de hoogte van vorengenoemde gang van zaken. Hij stelt dat hij
daar zelf geen actieve bijdrage aan heeft geleverd en zelfs enkele malen bij de leiding had
aangegeven dat er dingen gebeurden op de Milieustraat die niet kloppen. Ter zitting is naar
voren gekomen dat de heer [eiser] wel in algemene zin tegen een leidinggevende heeft
gezegd dat er een oogje in het zeil moest worden gehouden, maar dat hij nooit concreet
heeft aangegeven welke verwijtbare gedragingen zich structureel op de Milieustraat
afspeelden. Door dit niet te melden, heeft hij eraan bijgedragen dat deze gang van zaken
lang in stand kon blijven.
De heer [eiser] kan naar het oordeel van de commissie voorts worden verweten dat hij
heeft meegedeeld in de opbrengst van de materialen. Ter zitting heeft hij gesteld dat hij
alleen enkele keren geld heeft ontvangen voor het kopen van koffie voor de medewerkers
van de Milieustraat, maar dat hij niet heeft meegedeeld in de verdere opbrengst. De commissie concludeert hieruit dat hij hoe dan ook heeft meegeprofiteerd van de ontvangst
van de door zijn collega’s verkochte materialen. Daarnaast acht de commissie aannemelijk
dat de heer [eiser] niet alleen incidenteel voor de ‘koffiepot’ geld heeft ontvangen, maar
ook verder heeft meegedeeld in de uit de verkoop van materialen verkregen gelden. Daarvoor wijst de commissie op de door de heer [eiser] ondertekende verklaring van
15 november 2018, waarin hij toegeeft dat hij enkele malen geld heeft aangenomen; hij heeft daarbij niet gemeld dat dit uitsluitend voor het kopen van koffie was. Daarnaast hebben twee collega’s van hem, die actief bij de verkoop van de materialen waren betrokken – en vervolgens bij de verdeling van de opbrengst – verklaard dat de opbrengst over alle vaste medewerkers van de Milieustraat, dus inclusief de heer [eiser] , werden verdeeld.
Ook een derde collega heeft verklaard datallevaste medewerkers van de Milieustraat
meedeelden in de opbrengst.
Door geld aan te nemen uit de verkoop van materialen van de gemeente, waarvan bovendien aan de heer [eiser] bekend was dat dit niet was toegestaan, heeft hij zich
schuldig gemaakt aan gedrag dat in strijd is met wat van een goed ambtenaar mag worden
verwacht. Er is dan ook sprake van, toerekenbaar, plichtsverzuim als bedoeld in artikel
16:1:1 van de CAR-UWO.
Cultuur
De heer [eiser] heeft aangevoerd dat hij slachtoffer was van een heersende cultuur op de
Milieustraat, die bovendien door leidinggevenden werd gedoogd. Door het college is daartegen ingebracht dat er weliswaar incidenteel voorvallen waren, maar dat die aanleiding hebben gegeven om integriteit regelmatig onder de aandacht van de medewerkers te brengen. Er is door het college in dit verband ook gewezen op een verbeterplan dat in de periode 2011-2014 actueel was. Verder is ter zitting door een leidinggevende verklaard dat er de afgelopen jaren sancties zijn opgelegd wegens ontoelaatbare gedragingen van medewerkers.
Naar het oordeel van de commissie is – gezien het vorenstaande – niet aangetoond dat de
verkoop van materialen door medewerkers van de Milieustraat, en het delen in de opbrengst
daarvan, deel uitmaakte van een vaste cultuur die door de leiding werd gedoogd. Afgezien
daarvan was het de heer [eiser] bekend dat het medewerkers niet was toegestaan om
materialen van de Milieustraat mee te nemen en voor eigen voordeel te verkopen.
Betrokkene heeft zelfs aangegeven dat hij zich ervoor schaamt dat hij geld uit de opbrengst
van de materialen heeft aangenomen. De commissie voegt hier tot slot aan toe dat de heer
[eiser] bekend was met De Gedragscode van de gemeente Leiden en in het kader van
integriteit een eed/belofte heeft afgelegd waarin hij onder meer verklaard dat hij het in hem
gestelde vertrouwen niet zal beschamen.
Proportionaliteit
De heer [eiser] wordt door het college verweten dat hij niet integer, en in strijd met de regels en met goed ambtenaarschap, heeft gehandeld door onder werktijd aan de gemeente
toebehorende materialen weg te nemen en een bijdrage te leveren aan het gestructureerd
en in georganiseerd verband verzamelen, meenemen en verkopen - voor eigen gewin - van
materialen. Dit levert volgens het college dermate ernstig plichtsverzuim op, dat de straf van ongevraagd ontslag op zijn plaats is.
Naar het oordeel van de commissie blijkt uit de onderzoeksgegevens evenwel niet dat de
heer [eiser] zelf materialen heeft verzameld en verkocht. Uit de camerabeelden, noch uit
de gespreksverslagen, is af te leiden dat hij (tijdens werktijd) bij de inzameling, het inladen in de auto’s van zijn collega’s, de verkoop van de materialen, of anderszins actief bij de
georganiseerde en structurele benadeling van de gemeente betrokken was.
Wel kan hem worden verweten dat hij niet concreet heeft aangegeven wat er zich afspeelde
op de Milieustraat - terwijl hij daar wel van op de hoogte was - en daardoor eraan heeft
bijgedragen dat deze gang van zaken lange tijd in stand kon blijven. De heer [eiser] moet
echter vooral ernstig kwalijk worden genomen dat hij geld heeft aangenomen, waarvan hij
wist, of kon begrijpen, dat het uit de opbrengst van de verkoop van de materialen afkomstig
was.
De commissie heeft er begrip voor dat hierdoor het vertrouwen van het college in de heer El
Aiachi in ernstige mate is geschaad. Het opleggen van een zware sanctie is dan ook niet
misplaatst. De commissie is echter van oordeel dat de disciplinaire straf van ongevraagd
ontslag, waarbij geen recht op WW bestaat, in dit geval een te zware sanctie is.
Overig
In hetgeen verder is aangevoerd, zoals het lange dienstverband van betrokkene, ziet de
commissie geen bijzondere aanleiding voor (verdere) aanpassing van de sanctie.
De adviescommissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het bestreden besluit met in achtneming van het voorgaande te herzien.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – in afwijking van het advies van de commissie – eisers bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd:
Verzamelen van materialen
Uit het enkele feit dat eiser niet op de camerabeelden zichtbaar is, kan niet worden geconcludeerd dat hij geen bemoeienis had met het verzamelen. De twee andere collega’s, die ook niet op de camerabeelden zichtbaar zijn, hebben toegegeven dat zij wel materialen hebben verzameld. Uit de gespreksverslagen met de medewerkers van de Milieustraat is bij verweerder niet het beeld ontstaan dat eiser op dit punt een andere positie innam. Niemand heeft aangegeven dat eiser niet deelnam aan het verzamelen van de materialen.
Verkopen van materialen en delen in de opbrengst
Voor wat betreft de rol en positie van eiser met betrekking tot de verkoop van de
materialen, stelt verweerder het volgende vast. Uit het rapport en gespreksverslagen, zoals die door de medewerkers van Hoffmann zijn opgesteld, wordt afgeleid dat twee (vaste) medewerkers van de Milieustraat de materialen met hun privéauto hebben weggebracht. Eén van hen was ook degene die het geld van de opkoper ontving en dit geld verdeelde onder de (vaste) medewerkers. Slechts één andere collega heeft aangegeven dat hij, eenmalig, is meegegaan om de materialen naar de oud-ijzer handelaar te brengen. Van de zes medewerkers zijn er dus in totaal drie betrokken geweest bij het wegbrengen, dan wel verkopen van de materialen. Daarbij komt dat, al is eiser niet actief betrokken geweest bij het wegbrengen van de verzamelde materialen, hij niet onwetend was van die verkoop. Eiser heeft bekend dat hij geld heeft aangenomen/ontvangen. Ook de commissie is ervan overtuigd dat eiser meedeelde in de opbrengst. Dit, zo stelt de commissie, moet hem ernstig kwalijk worden genomen. Dat eiser geld heeft aangenomen is door meerdere collega’s bevestigd. Ook wist eiser dat dit geld de opbrengst was van de verzamelde goederen.
In kennis stellen leidinggevende over de gang van zaken
Eiser gaf aan dat hij de leiding van de gang van zaken op de Milieustraat in kennis zou hebben gesteld. Tijdens de hoorzitting van de commissie is naar voren gekomen dat eiser wel in algemene zin tegen een leidinggevende heeft gezegd dat er een oogje in het zeil moest worden gehouden, maar dat hij nooit concreet heeft aangegeven welke verwijtbare
gedragingen zich structureel op de Milieustraat afspeelden. De commissie is van mening dat door het niet concreet aangeven eiser eraan heeft bijgedragen dat deze gang van zaken
lange tijd in stand kon blijven.
Eiser heeft tegenover de medewerkers van Hoffman in eerste instantie ontkend dat hij goederen verzamelde en dat hem geld was aangeboden, dan wel dat hij geld had aangenomen. Op de vraag van Hoffmann of eiser door collega’s onder druk is gezet, heeft hij ontkennend geantwoord. In het gesprek met de directeur van het cluster Beheer bekende hij dat hij een aantal malen geld heeft gekregen en aangenomen. Eiser geeft aan dat hij de leidinggevende van bepaalde praktijken in kennis heeft gesteld. Dit blijkt achteraf in zeer summiere bewoordingen te hebben plaatsgevonden. In hoeverre eiser nu volledige openheid van zaken heeft gegeven is verweerder niet bekend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestaat uit het samen met collega’s verzamelen en verkopen van materialen, zoals ijzer, koper en elektradraad. Dit heeft eiser gedaan ondanks dat hij wist dat dit niet was toegestaan. Vervolgens heeft eiser geld aangenomen dat afkomstig was uit de opbrengst van de verkochte materialen. Met zijn gedrag heeft eiser het vertrouwen dat zijn werkgever in hem mocht stellen ernstig beschadigd. Verweerder ziet, anders dan de commissie, geen reden om het primaire besluit te herzien.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hem verweten gedragingen worden toegeschreven, waaraan hij geen deel heeft genomen. Eiser was niet betrokken bij het wegnemen en verkopen van de goederen van de milieustraat. Ook ontkent hij dat hij geld heeft ontvangen of aangenomen. Dit was niet logisch omdat hij niet meedeed aan het verzamelen en het verkopen van de materialen. Verweerder hanteert een omgekeerde bewijslast. Bewijsstukken ontbreken waaruit het plichtsverzuim blijkt. Eiser heeft zijn collega’s aangesproken op hun gedrag en zijn leidinggevenden van de misstanden in kennis gesteld. Verweerder heeft hierop geen actie ondernomen, waardoor de bestaande cultuur in stand werd gehouden. Eiser is in het gesprek van 15 november 2018 door zijn directeur onder druk gezet en geïntimideerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat de opgelegde straf onevenredig is. Hij werkt al vanaf 1991 bij de gemeente en heeft een goede staat van dienst. Ook heeft eiser zich nooit schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
4. In het verweerschrift neemt verweerder het standpunt in dat het voor verweerder vast is komen te staan dat eiser geld heeft aangenomen van zijn collega’s. Tegenover de inconsistente verklaringen van eiser staan de consistente verklaringen van zijn collega’s. Gelet hierop neemt verweerder aan dat eiser heeft deelgenomen aan het verzamelen van goederen en dat hij heeft gedeeld in de opbrengst van de verkoop van de materialen.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat alleen al het aannemen van geld, dat is verkregen uit handelingen die niet van een goed ambtenaar mogen worden verwacht, maakt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim.
5. Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO, voor zover hier van belang, kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen en nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 8:13 van de CAR/UWO is bepaald dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag kan worden verleend.
6. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is gekregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van 24 mei 2018 van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad, ECLI:NL:CRVB:2018:1534). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de verweten gedragingen ook aan de betrokken ambtenaar kunnen worden toegerekend. Voorts dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
Uit jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG7085) blijkt dat de werkgever voorzichtig dient om te gaan met verklaringen van collega’s. Deze kunnen slechts goed op waarde geschat worden tegen de achtergrond van de bestaande verhoudingen in de desbetreffende groep medewerkers. In beginsel zal het dus nodig zijn de inhoud van zulke verklaringen in een nader onderzoek te verifiëren en na te gaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de betrokkene zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem verweten wordt.
7. De rechtbank overweegt het volgende.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat gelet op de resultaten van het onderzoek van Hoffmann vast is komen te staan dat een aantal vaste medewerkers van de milieustraat in georganiseerd en gestructureerd verband materialen hebben verzameld die vervolgens door hen zijn verkocht, waarbij de opbrengst onderling is verdeeld.
7.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat in het onderhavige geval niet in voldoende mate aannemelijk is geworden dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedragingen, bestaande uit het verzamelen en het verkopen van de materialen. Met de commissie is de rechtbank van oordeel dat dit niet valt af te leiden uit de resultaten van het door Hoffmann verrichte onderzoek.
7.3.
Eiser, die niet zichtbaar is op de camerabeelden of op foto’s, heeft naar het oordeel van de rechtbank en anders dan verweerder stelt, consistent verklaard dat hij niet heeft deelgenomen aan het verzamelen en verkopen van de materialen.
7.4.
Dat eiser aan de verweten gedragingen heeft deelgenomen, leidt verweerder af uit de verklaringen van de medewerkers dat alle vaste medewerkers hieraan hebben meegedaan. Vier van hen hebben, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat het geld afkomstig was uit de verkoop van de materialen en dat de opbrengst onder de vaste medewerkers is verdeeld. Eén van hen heeft verklaard dat: ‘
Alle zes vaste medewerkers hebben meegedaan en meegedeeld in de opbrengst. Ik was verantwoordelijk voor het uitdelen. Ik heb iedereen evenveel geld gegeven’. Een andere medewerker heeft verklaard: ‘
Als een van mijn collega’s verklaart dat hij geen geld heeft ontvangen dan liegt hij’.
7.5.
Uit deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat eiser de verweten gedragingen heeft begaan. Hoewel deze verklaringen consistent lijken te zijn, is de rechtbank niet gebleken dat de inhoud van deze verklaringen in het verrichte onderzoek is geverifieerd en dat is nagegaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat eiser zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. Objectieve gegevens waaruit de precieze aard en omvang van het verweten plichtsverzuim in dit geval blijken, ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank was in dit geval nader onderzoek nodig. In dit verband acht de rechtbank het van belang dat eiser heeft aangegeven dat hij zich slachtoffer voelde van een heersende cultuur bij de milieustraat. Daarbij komt dat niet in geschil is dat zich incidenteel niet nader omschreven voorvallen hebben voorgedaan op de werkvloer, die in de afgelopen jaren aanleiding waren voor verweerder om sancties op te leggen wegens ontoelaatbare gedragingen. Deze verklaringen kunnen gelet op het voorgaande niet dienen om de overtuiging te verkrijgen dat eiser het plichtsverzuim, bestaande uit het verzamelen en het verkopen van de materialen, heeft begaan.
7.6.
De conclusie van verweerder dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van geld, dat afkomstig was uit de opbrengst van de verkochte materialen baseert verweerder eveneens op de verklaringen van de andere medewerkers en op de verklaringen van eiser zelf.
7.7.
De rechtbank stelt vast dat eiser aanvankelijk heeft ontkend dat hij geld heeft aangenomen. Later heeft eiser toegegeven, al dan niet – zoals hij zelf stelt – onder druk, dat hij geld heeft aangenomen van collega’s, maar dat hij niet wist waar het geld vandaan kwam. Dit geld zou hij hebben aangenomen voor de aanschaf van koffie voor op de werkvloer.
7.8.
De rechtbank stelt vast – zoals ter zitting is gebleken – dat niet kan worden uitgesloten dat eiser dit geld alleen heeft aangenomen voor de aanschaf van de koffie.
7.9.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim alleen al door het aannemen van geld nu verweerder ook dit standpunt onvoldoende heeft geconcretiseerd. Verweerder kan geen concrete voorbeelden, data of bedragen noemen. Hierdoor is het niet mogelijk de precieze aard en omvang, en daarmee de ernst, van het aan eiser verweten plichtsverzuim te bepalen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 9 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8997.
7.10.
Gelet op het voorgaande kan evenmin worden vastgesteld of de disciplinaire straf van ontslag voor eiser al dan niet onevenredig is aan de ernst van het hem te verwijten plichtsverzuim.
7.11.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ontslag op onvoldoende feitelijke grondslag berust.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op voldoende zorgvuldige wijze is voorbereid en een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op eisers bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.