ECLI:NL:RBDHA:2021:10363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
NL21.11655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ugandese lesbische vrouw wegens ongeloofwaardigheid van seksuele geaardheid en problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij een Ugandese vrouw, eiseres, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres stelde dat zij lesbisch is en dat zij in Uganda problemen ondervond vanwege haar seksuele geaardheid. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de gestelde seksuele geaardheid en de problemen die eiseres had ondervonden niet ten onrechte ongeloofwaardig waren geacht door verweerder. Eiseres had haar asielaanvraag ingediend na een eerdere tijdelijke verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van eiseres' verklaringen over haar seksuele gerichtheid en de problemen die zij in Uganda had ondervonden, kritisch beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet ten onrechte had overwogen dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er op basis van haar asielrelaas een rechtsgrond bestond voor verlening van de verblijfsvergunning. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiseres veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-. De termijn voor het instellen van hoger beroep is vastgesteld op vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11655

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast is eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en ook geen uitstel van vertrek verleend als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tot slot is tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft op 26 juli 2021 en 1 september 2021 gronden en aanvullende gronden ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Van eiseres is op 8 september 2021 een brief met bijlage ingekomen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2021 op zitting behandeld in Dordrecht, op de zittingslocatie van de rechtbank Rotterdam aldaar. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Ugandese nationaliteit. Aan haar asielaanvraag heeft zij, samengevat, ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is en in Uganda een relatie had met een vriendin, [naam 2] (ook genaamd: [naam 3]). Omdat er over hen geroddeld werd, is zij een relatie begonnen met een man genaamd [naam 4]. Na een ruzie hierover is [naam 2] in 2017 vertrokken naar Oman. In september 2019 is [naam 2] teruggekeerd. Op weg naar het hotel waar eiseres [naam 2] zou ontmoeten, is zij gevolgd door [naam 4], die gezien heeft dat zij dezelfde kamer zijn binnengegaan. Na aldus te zijn betrapt is zij uit de hotelkamer gevlucht, zonder op [naam 2] te wachten. Na op 19 oktober 2019 Nederland te zijn ingereisd, heeft eiseres (volgend op de intrekking van een aan haar verleende tijdelijke verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel op 22 januari 2020) op 7 mei 2020 de asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft in het asielrelaas de volgende relevante elementen onderscheiden:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Seksuele gerichtheid;
Problemen naar aanleiding van de gestelde seksuele gerichtheid.
Verweerder heeft alleen het eerste relevante element geloofwaardig geacht. Op grond van artikel 31 van de Vw in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Verweerder erkent dit en heeft om die reden het inreisverbod ingetrokken. Het beroep is al daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen maar wel bezien of er aanleiding is om te bepalen dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999. Daarbij is van belang dat verweerder ook heeft beoordeeld of de asielaanvraag als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw kan worden afgewezen.
4. Eiseres voert samengevat aan dat verweerder haar seksuele gerichtheid en de problemen naar aanleiding daarvan ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een deel van de gronden van beroep een herhaling is van de zienswijze. Zo komen de punten 1, 3, 4, 6, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 van de gronden van beroep vrijwel woordelijk overeen met de punten 3, 5, 6, 8, 10, 11, 13 en 14, 15 en 16, 20, 24, 25 en 26, 27 en 28, 30 en 31 en 32 en 33 van de zienswijze, met als verschil dat ‘cliënte’ telkens is vervangen door ‘eiseres’. Op al deze punten is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan. In beroep licht eiseres niet toe waarom de motivering van het bestreden besluit op deze punten ontoereikend of onvolledig is. De enkele herhaling in beroep van deze punten uit de zienswijze kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169.
Punt 9 van de gronden van beroep (dat grotendeels overeenkomt met punt 12 van de zienswijze) bevat een aanvulling in de vorm van een beschrijving van hoe eiseres en [naam 2] invulling gaven aan hun relatie:
“Eiseres en [naam 2] gaven invulling aan hun relatie door veel samen te ondernemen. Zij gingen samen kamperen en [naam 2] motiveerde eiseres om naar het werk te gaan als dat nodig was. Zij en [naam 2] waren heel voorzichtig en deden alles in het geheim omdat zij wisten dat de maatschappij tegen hen was. Eiseres en [naam 2] waren heel vaak samen. Wanneer eiseres verdrietig was probeerde [naam 2] haar te troosten. [naam 2] is kort gezegd het beste dat eiseres ooit is overkomen. Zij en [naam 2] begrepen elkaar en maakten net als andere stellen toekomstplannen. Zij respecteerden elkaar en hielden heel veel van elkaar.”Daaruit volgt niet dat wat verweerder in het bestreden besluit in reactie op punt 12 van de zienswijze heeft overwogen, ontoereikend is gemotiveerd. Eiseres licht ook niet toe waarom zij deze aanvulling pas in beroep geeft en niet tijdens het nader gehoor, in de correcties en aanvullingen op het verslag daarvan of in de zienswijze.
4.2.
In de punten 2 en 5 van de gronden van beroep voert eiseres aan dat verweerder haar verklaringen over de beleving van haar seksuele gerichtheid ten onrechte als wisselend, ongerijmd en oppervlakkig heeft aangemerkt en haar verklaringen over wat zij voelde voor hetzelfde geslacht ten onrechte heeft aangemerkt als te oppervlakkig en te summier. Ter onderbouwing van deze punten stelt zij dat zij in haar vrije relaas uitgebreid heeft verklaard, dat de samenvatting van haar verklaringen in het voornemen en het bestreden besluit haar beleving bagatelliseert en geen recht doet aan haar gevoelens. Zij stelt dat uit het verslag van het nader gehoor volgt dat zij door het hele gehoor heen verklaringen heeft afgelegd over haar persoonlijke beleving van haar seksuele gerichtheid, die volgens haar niet kenbaar zijn betrokken bij de beoordeling.
4.2.1.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid van eiseres heeft verweerder bij alle thema’s als bedoeld in Werkinstructie 2019/17 (Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd, hierna: WI 2019/17) telkens verwezen naar specifieke verklaringen van eiseres en aangeduid waar in het verslag van het nader gehoor die verklaringen zijn te vinden.
4.2.2.
Eiseres licht niet toe op welke samenvatting van haar verklaringen zij het oog heeft. Zij verwijst naar het voornemen en het bestreden besluit, maar niet naar een specifieke passage daarin die volgens haar als samenvatting van haar verklaringen haar beleving bagatelliseert en geen recht doet aan haar gevoelens. Ook kan zij desgevraagd op zitting niet concreet duiden welke van haar verklaringen niet kenbaar bij de geloofwaardigheidsbeoordeling zijn betrokken. Ter zitting heeft zij verwezen naar een haar gestelde vraag op pagina 30 van het verslag van het nader gehoor en de volgens haar onjuiste interpretatie van haar antwoord door verweerder. De rechtbank kan verweerder echter volgen in de in het voornemen en het bestreden besluit vervatte interpretatie van deze verklaring van eiseres. Voor het oordeel dat verweerder verklaringen van eiseres over de persoonlijke beleving van haar seksuele gerichtheid niet kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken, bestaat gelet op het voorgaande geen grond. Daarbij wordt opgemerkt dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij uitvoerig is gehoord en op het horen zelf niets heeft aan te merken. Deze beroepsgronden slagen niet.
4.3
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij wisselend heeft verklaard over het moment waarop zij zich realiseerde dat zij op vrouwen viel. Op de vraag wanneer haar gevoelens voor meisjes sterker werden, heeft zij geantwoord dat dit het geval was toen zij naar de universiteit ging. Zij werd toen nieuwsgierig en ging onderzoek doen. Zij heeft niet gezegd dat dit in 2016 was. Op dat moment was zij alleen nieuwsgierig naar wat er in haar leven omging en heeft zij niet gezegd dat zij zich toen realiseerde dat zij op vrouwen viel. Op de vraag wanneer zij [naam 2] had ontmoet, heeft zij geantwoord dat dit halverwege 2015 was. Toen heeft zij bevestigd dat zij in 2016 voor zichzelf heeft aanvaard dat zij is zoals zij is. Zij was toen met [naam 2] samen. Eiseres vindt daarom dat zij niet wisselend heeft verklaard over wanneer zij zich realiseerde dat zij op vrouwen viel.
4.3.1.
Eisers is gevraagd hoe zij heeft gemerkt dat zij homoseksueel is. Daarop heeft zij geantwoord:
“(…) Toen ik vijftien jaar oud was, zat ik de derde klas van de middelbare school. Ik kreeg toen gevoelens en had mijn moeder hierover verteld.(…)”(verslag nader gehoor, p. 28). Op de vraag naar wat voor gevoelens dit waren heeft zij geantwoord:
“Toen ik op de kostschool zat douchte we in een ruimte met andere meisjes. Ik keek naar hun borsten en kreeg toen gevoelens.”en verder:
“Ik wilde hun lichaam aanraken en hun borsten. Ik had gevoelens net zoals een man en een vrouw hebben.”(verslag nader gehoor, p. 29).
In antwoord op de vraag wanneer zij zich had gerealiseerd dat zij op vrouwen valt, heeft eiseres geantwoord:
“Toen ik met [naam 3] naar Male was. Ik was toen 23 jaar oud. Dat was in 2016.”Verder is eiseres gevraagd hoe zij zich dit gerealiseerd had, waarop zij heeft geantwoord:
“Toen ik naar de Universiteit ging, was ik nieuwsgierig om te weten wie ik was. Ik ben toen op internet gegaan. Alle informatie ging over heteroseksuelen. Er was geen informatie te vinden over een relatie tussen twee vrouwen.”(verslag nader gehoor, p. 28).
4.3.2.
Verweerder heeft eiseres niet ten onrechte tegengeworpen dat haar verklaringen over wanneer zij zich realiseerde dat zij op vrouwen viel, tegenstrijdig, wisselend en inconsistent zijn. Zij heeft immers enerzijds verklaard dat dit in 2015 was (als onderdeel van haar antwoord op de vraag hoe zij had gemerkt dat zij homoseksueel is) terwijl zij anderzijds heeft verklaard dat dit in 2016 was. Of zij al of niet in 2016 op de universiteit informatie op internet heeft gezocht, doet aan de juistheid van die tegenwerping niet af omdat wat zij over het zoeken van informatie heeft verklaard, in antwoord was op de vraag
hoezij zich had gerealiseerd dat zij op vrouwen valt (en niet: wanneer). Ook gaat het hier niet om het moment waarop zij haar geaardheid had aanvaard, maar alleen om het moment waarop zij zich van haar geaardheid bewust werd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij oppervlakkig en summier heeft verklaard over wat zij voelde voor hetzelfde geslacht, over hoe zij zich voelde ten opzichte van haar seksuele geaardheid en over haar relatie, temeer nu zij een hoogopgeleide vrouw is. In dit verband verwijst zij naar en citeert zij uit een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, zaaknummer NL21.6808 (door eiseres ook aangeduid als 21/6808) met uitspraakdatum 29 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8426, rechtsoverweging 8. Onder verwijzing naar die uitspraak stelt zij dat niet valt in te zien waarom vreemdelingen die hoog zijn opgeleid zonder meer in staat moeten worden geacht om diepgaandere verklaringen af te kunnen leggen over hun gevoelsleven en meer specifiek hun seksuele ontwikkeling en gevoelens daarbij en de relaties die worden aangegaan. Zij merkt verder op dat zij in de zienswijze aanvullend heeft verklaard over haar gevoelens en wat zij vond in de relatie (verdriet, troost, fouten maken en corrigeren). Niet iedereen zoekt en vindt hetzelfde in een relatie. Wat voor de een belangrijk is kan voor de ander inhoudsloos zijn, maar dit maakt het niet gelijk ongeloofwaardig, aldus eiseres.
4.4.1.
Vooropstaat dat verweerder bij het horen en de geloofwaardigheidsbeoordeling rekening houdt met het referentiekader van de vreemdeling (opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, afkomst etc.) zoals WI 2019/17 op meerdere plaatsen vermeldt (paragraaf 2.2 en 3 van WI 2019/17). Dat verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiseres universitair is opgeleid, stemt daarmee overeen. Ter zitting heeft verweerder daar ook op gewezen. In reactie op de door eiseres aangehaalde rechtbankuitspraak heeft verweerder ter zitting (samengevat) aanvullend opgemerkt dat personen met een hogere opleiding niet beter moeten kunnen verklaren over hun emoties en gevoelens dan iemand met minder of geen opleiding, maar dat van een hoger opgeleide vreemdeling wel mag worden verwacht dat deze beter in staat is om te verklaren over zijn denkproces, de gevolgen, zijn proces van ontdekking en de plaatsing daarvan in de tijd.
4.4.2.
Uit de door eiseres aangehaalde uitspraak volgt niet dat verweerder het hogere opleidingsniveau van eiseres niet in haar nadeel zou mogen meewegen. Anders dan de vreemdeling in die zaak heeft eiseres ook niet door te verwijzen naar specifieke verklaringen onderbouwd waarom haar ten onrechte zou zijn tegengeworpen dat zij oppervlakkig heeft verklaard. Dat eiseres in de zienswijze (punt 12) aanvullend heeft verklaard over haar gevoelens, is door verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd weerlegd (bestreden besluit, p. 3). In beroep licht eiseres niet toe waarom die motivering volgens haar niet toereikend is. Daarbij is van belang dat verweerder niet alleen het opleidingsniveau in haar nadeel heeft meegewogen maar ook de omstandigheid dat zij al vanaf haar 15e jaar gevoelens voor vrouwen stelt te hebben. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.
Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij over het thema ‘
Huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met, of kennis van LHBTI groepen’ wisselend en ongerijmd heeft verklaard en dat van haar verwacht had mogen worden zij meer had geweten over LHBTI-organisaties in Uganda, nu zij een universitaire opleiding heeft afgerond en heeft verklaard onderzoek naar homoseksualiteit te hebben gedaan op het internet. Daartoe stelt zij dat zij in Uganda onderzoek heeft gedaan naar haar gevoelens, bang was voor zichzelf, niemand had om mee te praten en zelf moest ontdekken wat voor gevoelens zij had. Volgens haar valt niet in te zien waarom vreemdelingen die hoog zijn opgeleid zonder meer in staat moeten worden geacht meer te weten en meer onderzoek te doen naar LHBTI-groepen in Uganda, want net als bij lager opgeleiden is er ook bij hen angst voor ontdekking.
4.5.1.
Tijdens het nader gehoor heeft eiseres, in antwoord op de vraag of zij LHBTI-organisaties in haar land kent, verklaard te hebben gehoord dat er organisaties zijn (verslag nader gehoor, p. 35). Verder is haar gevraagd hoe het komt dat zij niets afweet van LHBTI-organisaties in Uganda en is haar voorgehouden dat er op internet heel veel informatie is te vinden over dergelijke organisaties. Verweerder heeft eiseres gevraagd hoe zij niet van het bestaan daarvan kan afweten nu zij stelt onderzoek te hebben gedaan naar homoseksualiteit in Uganda, waarop eiseres heeft geantwoord dat zij niet in contact wilde komen met deze organisaties omdat zij bang was (verslag nader gehoor, p. 36).
4.5.2.
Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat van eiseres mag worden verwacht dat zij meer weet over de situatie van LHBTI’s in Uganda, gelet op haar verklaringen over wat zij heeft doorgemaakt. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat wel begrijpelijk is dat eiseres in eerste instantie haar gevoelens wilde onderzoeken, maar dat het daarnaast redelijk is om te verwachten dat zij ook onderzoek zou doen naar organisaties die haar kunnen helpen en haar belangen zouden kunnen behartigen, gelet op wat zij stelt te hebben doorgemaakt. Dat eiseres stelt bang te zijn voor ontdekking doet hieraan niet af omdat die angst haar er ook niet van weerhouden heeft om via internet op de universiteit onderzoek te doen naar homoseksualiteit in Uganda. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
Verder voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij over het thema ‘
contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie’ algemene en oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd. Daartoe stelt zij dat zij eerst in de procedure voor een verblijfsvergunning als slachtoffer mensenhandel in Amsterdam heeft gezeten en daarna naar Ter Apel is vertrokken. Zij was net gestart met contact maken met Nederlandse LHBTI-groepen toen alles vanwege Corona stopte. Zij is wel naar een bijeenkomst geweest en zit in een Whatsapp groep van het COC Eindhoven, aldus eiseres.
4.6.1.
De omstandigheid dat eiseres een bijeenkomst van het COC heeft bezocht, is door verweerder kenbaar meegewogen. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat van iemand die universitair is opgeleid en in het verleden onderzoek heeft gedaan naar homoseksualiteit op internet mag verwacht worden dat hij of zij meer kan verklaren over LHBTI-rechten in Nederland dan dat homoseksuelen in Nederland mogen trouwen, vrij zijn en niet (mogen) worden gediscrimineerd, temeer nu zij al sinds oktober 2019 in Nederland verblijft. Wat eiseres hierover heeft verklaard heeft verweerder niet ten onrechte algemeen en oppervlakkig geacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder de gestelde seksuele gerichtheid en de problemen naar aanleiding daarvan niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiseres heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op basis van haar asielrelaas een rechtsgrond bestaat voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nu de beroepsgronden niet slagen, heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw en terecht geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat het bepaalde in artikel 69, tweede lid, van de Vw toepassing mist (doordat de asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond), bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak ingevolge het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Vw niet één maar vier weken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
binnen vier wekenna de dag van bekendmaking.