ECLI:NL:RBDHA:2020:9677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
NL19.5430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onbetrouwbare identiteit en herkomst uit Sri Lanka

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Sri Lankaanse nationaliteit, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft een Schengenvisum verkregen op basis van een Sri Lankaans paspoort dat niet overeenkomt met de naam die hij bij zijn asielaanvraag heeft opgegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich terecht baseert op de informatie in het EU-vis systeem, dat de juistheid van de gegevens bevestigt. Eiser heeft niet aangetoond dat deze informatie onjuist is. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5430

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser]alias
[alias], v-nummer [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 4 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezenals kennelijk ongegrond. Ook is daarbij bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 26 maart 2019 behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door
M.J. Hofstra. Het onderzoek is op zitting gesloten.
Bij beslissing van 5 april 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het beroep voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats. Verder heeft de rechtbank verweerder opgedragen een volledige verklaring van onderzoek te overleggen van de door eiser overgelegde identiteitskaart.
Op 25 april 2019 heeft verweerder deze verklaring overgelegd.
Op 17 maart 2020 heeft de rechtbank verweerder verzocht een verweerschrift in te dienen en daarbij specifiek in te gaan op een aantal vragen. Verweerder heeft op 17 maart 2020 een verweerschrift ingediend. Op 24 maart 2020 is verweerder aanvullend ingegaan op de door de rechtbank aan hem voorgelegde vragen.
De voortgezette behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op de zitting van de meervoudige kamer van 16 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. I.A.M. de Groot.

Overwegingen

Wat legt eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag?
1. Eiser stelt te zijn [alias] , geboren op [datum] 1993, van Sri Lankaanse nationaliteit. Hij verklaart te behoren tot de Tamil-bevolkingsgroep, het Hindoe geloof aan te hangen en te zijn geboren en opgegroeid in [plaats] , in het noorden van Sri Lanka. Eiser heeft problemen ondervonden van de kant van het Sri Lankaanse leger. Hij en zijn broer zijn naar aanleiding van identiteitscontroles mishandeld door soldaten. Eiser heeft vanwege vermeende betrokkenheid bij de “Liberation Tigers of Tamil Eelam” (LTTE), en in het bijzonder bij een aanslag waarvan de LTTE werd verdacht, ongeveer een jaar gedetineerd gezeten. Tijdens de detentie is eiser ondervraagd en gemarteld. Een officier heeft voor eiser een visum voor Zwitserland geregeld met een (ver)vals(t) paspoort op naam van [eiser] , geboren op [datum] 1988 in [plaats] en van Sri Lankaanse nationaliteit
.De officier heeft eiser vervolgens meegenomen naar Zwitserland. Het paspoort dat eiser tijdens de reis heeft gebruikt is niet (meer) in zijn bezit, aldus eiser.
1.1.
Ter onderbouwing van zijn identiteit heeft eiser de volgende documenten overgelegd: een originele nationale identiteitskaart (NIC) op naam van [alias] , geboren op [datum] 1993, een gewaarmerkte kopie van een uittreksel uit het geboorteregister/gelegaliseerde geboorteakte, een (origineel) rijbewijs, een (originele) schoolidentiteitskaart, een (originele) rantsoenkaart, twee kopieën van schoolcertificaten, een kopie van een studentenboekje, kopieën van identiteitskaarten van familieleden en foto’s van familieleden.
Wat is de inhoud van het bestreden besluit?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vw 2000. Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit en herkomst uit het noorden van Sri Lanka niet geloofwaardig. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat eiser bij zijn aanmelding in Nederland heeft opgegeven te zijn [alias] , geboren op [datum] 1993 in [plaats] , terwijl uit biometrisch onderzoek in het Visuminformatiesysteem van de Europese Unie (EU-vis) blijkt dat eiser bij zijn visumaanvraag bij de Zwitserse vertegenwoordiging in Sri Lanka een Sri Lankaans paspoort heeft overgelegd op naam van [eiser] , geboren op [datum] 1988 in [plaats] . De Zwitserse autoriteiten hebben eiser op basis van dit paspoort een visum verstrekt en eiser heeft met dit paspoort gereisd. Verweerder mag van de juistheid van deze gegevens uitgaan. Eiser heeft de onjuistheid van deze (identiteits)gegevens of de registratie daarvan niet aannemelijk gemaakt en evenmin aannemelijk gemaakt dat hij [alias] is.
Verweerder acht wél geloofwaardig dat eiser Tamil is en de Sri Lankaanse nationaliteit heeft. Dit is echter onvoldoende om eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Er zijn onvoldoende risicofactoren op eiser van toepassing om te concluderen dat hij in verband daarmee bij terugkeer een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Verder heeft verweerder geweigerd om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen, dan wel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
3. De rechtbank stelt vast dat alleen de afwijzing van de asielaanvraag in geschil is. Op de vraag of verweerder deze aanvraag terecht heeft geweigerd zal de rechtbank hieronder ingaan.
Heeft verweerder de identiteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig mogen achten?
Standpunt eiser
4. Eiser betoogt dat zijn gestelde identiteit en herkomst ten onrechte niet geloofwaardig zijn geacht. Eiser heeft bij aankomst in Nederland direct verklaard [alias] te zijn en hij heeft dit met documenten onderbouwd. Eiser heeft zijn leven tot 2015 daarmee gedocumenteerd. De overgelegde documenten zijn aangemerkt als echt dan wel is geconcludeerd dat daarvan onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal aanwezig is. Geen van de documenten is als vals of vervalst aangemerkt. Over de NIC merkt de gemachtigde van eiser op dat dit voor haar de eerste zaak is waarin verweerder concludeert dat een als echt beoordeelde NIC niet volstaat, maar een opmerking maakt over de bevoegde opmaak en afgifte ervan. Eiser wijst hiertoe op een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten ten aanzien van een NIC in een andere zaak. Het oordeel van Bureau Documenten is gekleurd omdat sprake zou zijn van een authentiek paspoort met andere identiteitsgegevens. Volgens eiser is het niet eens mogelijk om een NIC te vervalsen. Er is sprake van een sluitend systeem volgens Werkinstructie 2004/23 en het Algemeen Ambtsbericht inzake Sri Lanka. Het Nederlands Forensisch Onderzoeksbureau (NFO), dat de NIC op verzoek van eiser document-technisch heeft onderzocht, concludeert in de e-mail van 2 december 2019 dat de NIC ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ authentiek is. In een onderzoeksrapport van 11 december 2019 van het NFO is, via gezichtsvergelijkend onderzoek, vastgesteld dat eiser degene is die is afgebeeld op de pasfoto op de NIC en op de schoolidentiteitskaart. Eiser vindt zijn identiteit genoegzaam aangetoond met de echt bevonden NIC, alsmede met het originele en echt bevonden rijbewijs dat ten grondslag heeft gelegen aan de NIC en de gelegaliseerde geboorteakte. Verder kan verweerder volgens eiser via het e-Das-systeem de authenticiteit van dit document verifiëren, waarmee de authenticiteit en de inhoud van het document is aangetoond. Bovendien zijn alle formulieren in het dossier ondertekend met de handtekening die overeenkomt met die op het echt bevonden rijbewijs. Eiser is ook in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd als [alias] . Daarmee heeft Nederland zijn identiteit vastgesteld. Eiser wijst er ook op dat hij correct heeft geantwoord op vragen over zijn herkomstgebied. Eiser betoogt dat hij zo zijn (gestelde) identiteit voldoende heeft aangetoond. Eiser beroept zich verder nog op overweging 22 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 februari 2020. [1]
4.1.
Eiser betoogt verder dat verweerder zijn standpunt over eisers identiteit ten onrechte alleen op informatie uit EU-vis over het paspoort op naam van [eiser] baseert. Verweerder is niet in het bezit van (een kopie van) het paspoort dat in EU-vis is geregistreerd en heeft dus niet onderzocht of dit paspoort authentiek is en de inhoud ervan juist is. Verweerder gaat ten onrechte uit van de presumptie dat het paspoort niet vervalst kan zijn. Hierbij acht eiser van belang dat verweerder, anders dan bij andere zaken, niet het onderliggende visumdossier kan overleggen. Dat dit visumdossier er niet is, vormt volgens eiser een nadere onderbouwing van zijn standpunt dat hij op illegale wijze, door corruptie, in het bezit is gesteld van een paspoort en een visum.
Het argument van verweerder dat eiser om een visum te kunnen verkrijgen een ziektekostenverzekering op naam van [eiser] moet hebben gehad, acht eiser onnavolgbaar. Een ziektekostenverzekering maakt volgens hem niet dat geconcludeerd moet worden dat hij [eiser] is. Eiser heeft nooit gesteld dat hij een ziektekostenverzekering op zijn eigen naam heeft afgesloten. Verder wijst eiser erop dat de afhandeling van Schengenvisa in Sri Lanka plaatsvindt via VFS Global Services Pvt. Ltd., wat volgens eiser maakt dat verweerder niet zomaar van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het ligt volgens eiser op de weg van verweerder om in Sri Lanka nader onderzoek te doen naar zijn persoon, bijvoorbeeld via het uitbrengen van een individueel ambtsbericht.
Standpunt verweerder
5. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat verweerder ervan uit dat Zwitserland het visum heeft verleend conform de vereisten die de Visumcode daaraan stelt. Verweerder gaat ervan uit dat de Zwitserse ambassade zich heeft gehouden aan de geldende visumprocedure en bij de controle aan de voorwaarden voor visumverlening heeft beoordeeld of het door eiser overgelegde reisdocument authentiek is. Door een ambassade wordt alleen een visum verstrekt op basis van originele en authentieke documenten. Daarom gaat verweerder ervan uit dat het paspoort dat bij de visumaanvraag is gebruikt authentiek, origineel en van eiser moet zijn geweest. Daarbij komt dat eiser met dit document legaal en gecontroleerd heeft kunnen reizen. Verweerder volgt eiser daarom niet in zijn verklaring dat de opmaak en afgifte van het gebruikte paspoort niet echt was. Dat er geen (kopie) paspoort beschikbaar is om nader te onderzoeken op echtheid, komt voor rekening en risico van eiser. Eiser heeft het paspoort in handen gehad en verwijtbaar niet overgelegd. Volgens verweerder ontbreekt dan ook elke grond voor de conclusie dat het paspoort (ver)vals(t) is en geen betrekking heeft op eiser. Verweerder volgt eiser ook niet in zijn verklaringen over de wijze waarop hij het visum – op irreguliere wijze en via een reisagent – zou hebben verkregen. Voor het aanvragen van een visum moet worden beschikt over een geldig en origineel paspoort en een geldige ziektekostenverzekering. Verweerder ziet niet in dat eiser zowel een paspoort als een geldige ziektekostenverzekering op naam van [eiser] had, als hij verklaart die persoon niet te zijn. Ook moet de aanvraag op de ambassade in persoon worden ingediend. Eisers stelling dat hij dit niet heeft gedaan, maar een hoge functionaris hem meenam naar de Zwitserse ambassade, daar zijn vingerafdrukken bij hem heeft afgenomen en zo het visum heeft aangevraagd, is ongeloofwaardig. Ook moet een visumaanvraag minimaal 15 dagen voor het beoogde bezoek worden ingediend. Dit komt niet overeen met eisers verklaring dat hij ongeveer een week na het bezoek aan de ambassade Sri Lanka heeft verlaten.
5.1.
Verder is verweerder van oordeel dat eiser met de documenten die hij heeft ingebracht en zijn verklaringen daarover niet alsnog zijn gestelde identiteit en herkomst aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft hiermee dus evenmin de onjuistheid van de (registratie van de) informatie in EU-vis aangetoond. Alleen de op [datum] afgegeven NIC kan worden aangemerkt als identiteitsdocument als bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Dit document is onderzocht door Bureau Documenten en daarvan is bij de (volledige) verklaring van onderzoek van 24 april 2019 geconcludeerd dat het een ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt’ document is. Over de bevoegde opmaak en afgifte kan Bureau Documenten echter geen oordeel geven en ook de inhoudelijke juistheid van het document kan niet worden vastgesteld. Dit document weegt daarom niet op tegen de gegevens die blijken uit EU-vis, zo stelt verweerder.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is om in deze zaak uit te gaan van de bevoegde opmaak, afgifte en inhoudelijke juistheid van de NIC. Hieraan doet niet af dat in zaken van andere Sri Lankaanse asielzoekers wel van de bevoegde opmaak, afgifte en inhoudelijke juistheid van een NIC wordt uitgegaan als het document als echt wordt bestempeld. Er bestaat een verschil tussen eerste asielaanvragen waarbij een als echt bestempelde NIC is overgelegd en er geen redenen zijn voor twijfel aan de identiteit van de betreffende vreemdeling en eisers asielaanvraag waarbij sprake is van een treffer in EU-vis die blijk geeft van andere identiteitsgegevens dan die volgen uit de overgelegde NIC en waarbij eiser de eerdere procedure bovendien heeft gefrustreerd door onder te duiken. In dat geval wordt, ondanks de aanwezigheid van een als echt beoordeelde NIC, het voordeel van de twijfel met betrekking tot de identiteit niet gegeven.
Het is aan eiser om de onjuistheid van de gegevens in EU-vis aan te tonen en dan komt betekenis toe aan het niet kunnen vaststellen van de bevoegde opmaak en afgifte en inhoudelijke juistheid van de overgelegde NIC. De conclusie van het NFO over de NIC, doet niet af aan de bevindingen van Bureau Documenten. Het gaat bovendien niet in op de in EU-vis geregistreerde gegevens; eiser motiveert niet waarom niet kan worden uitgegaan van de personalia in EU-vis en wel van de personalia in de overgelegde documenten.
Over de verder ingebrachte documenten concludeert verweerder dat dit geen identiteitsdocumenten zijn, zodat deze naar hun aard ongeschikt zijn om de gestelde identiteit van eiser te onderbouwen. Dat eiser onder de door hem gestelde identiteitsgegevens is geregistreerd in de BRP maakt het voorgaande niet anders omdat verweerder zelfstandig mag oordelen over de geloofwaardigheid van de gestelde identiteit.
5.2.
Daarom acht verweerder de verklaringen van eiser over zijn gestelde identiteit en herkomst uit het noorden van Sri Lanka niet geloofwaardig. Verweerder gaat uit van de identiteit van eiser zoals deze volgt uit EU-vis, namelijk dat hij [eiser] heet, geboren is op [datum] 1988 in [plaats] , en dat eiser daar getogen is en woonachtig was tot 1 juni 2016. Omdat niet wordt gevolgd dat eiser in het noorden van Sri Lanka is geboren en getogen, wordt aan de gestelde problemen in de gestelde woonplaats geen waarde gehecht. Dat eiser correcte verklaringen over zijn gestelde herkomstgebied heeft afgelegd, leidt verweerder niet tot een ander standpunt.
Oordeel rechtbank
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zich bij zijn asielaanvraag in Nederland heeft gemeld als [alias] . Ook staat tussen partijen vast dat uit controle op basis van biometrisch onderzoek in EU-vis blijkt dat de Zwitserse vertegenwoordiging in Sri Lanka aan eiser op [datum] een Schengenvisum heeft afgegeven. Uit EU-vis blijkt ook dat aan deze visumafgifte een Sri Lankaans paspoort op naam van [eiser] ten grondslag ligt. Eiser heeft dit paspoort met het daarin afgegeven visum tijdens zijn vliegreis van Sri Lanka, via Qatar, naar Europa gebruikt. Partijen verschillen van standpunt over de vraag of het paspoort op naam van [eiser] een (ver)vals(t) paspoort was, of het visum op legale wijze is verkregen en over de vraag wie eiser is.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van de informatie in EU-vis. [2] Het is aan eiser om aan te tonen dat die informatie in zijn geval onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser daarin, met zijn verklaringen over het paspoort alsook het visum waarmee hij is gereisd en de overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit, niet is geslaagd.
6.1.1
Naar het oordeel van de rechtbank volgt verweerder eiser niet ten onrechte niet in zijn verklaring dat het paspoort op naam van [eiser] een (ver)vals(t) document was. Dit geldt ook voor de verklaringen over de manier waarop eiser stelt met dit paspoort een Schengenvisum te hebben verkregen.
Gelet op de voorwaarden en de procedurele voorschriften die gelden voor het aanvragen en verlenen van een Schengenvisum, mag verweerder ervan uitgaan dat aan het verlenen van een visum een zorgvuldige beoordeling vooraf gaat alsook dat een en ander op juiste wijze in EU-vis wordt geregistreerd. Hierbij gaat verweerder er niet ten onrechte van uit dat het paspoort dat bij de visumaanvraag is gebruikt, en waarin het visum is afgegeven, door of namens de Zwitserse autoriteiten op echtheid is gecontroleerd vóórdat tot visumafgifte is overgegaan. Ook heeft verweerder in dit verband terecht van belang geacht dat eiser met dit paspoort heeft gereisd en tijdens zijn reis met dit paspoort paspoortcontroles is gepasseerd. Wat ook zij van de overweging van verweerder ten aanzien van de ziektekostenverzekering op naam van [eiser] , verweerder stelt zich hierover niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de manier waarop hij het – in EU-vis geregistreerde – Schengenvisum op irreguliere wijze heeft verkregen, niet passen bij de wijze waarop de visumaanvraag- en verleningsprocedure verloopt. Verweerder mag er hierbij van uitgaan dat de Zwitserse vertegenwoordiging zich aan de voorgeschreven procedure houdt. Daarom heeft verweerder eiser niet hoeven volgen in zijn verklaringen over de manier waarop hij zijn vingerafdrukken, via een ander, heeft afgestaan. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat het paspoort op naam van [eiser] een echt paspoort was, dat aan eiser toebehoorde.
Dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar (de echtheid van) het paspoort volgt de rechtbank niet. In dit verband is van belang dat eiser het paspoort niet heeft overgelegd, terwijl eiser heeft verklaard dat hij dit paspoort, ook toen hij zich al in een veilig land bevond, wel in handen heeft gehad. Verweerder stelt zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt dat eiser dit paspoort verwijtbaar niet heeft overgelegd. Eisers stelling dat het een (ver)vals(t) paspoort betreft kan daarom niet nader worden onderzocht en dit komt voor rekening van eiser. Dat verweerder geen kopie van het paspoort heeft en dat het onderliggende visumdossier er niet meer zou zijn – zo stelt verweerder op zitting – maakt het voorgaande niet anders. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de gegevens zoals deze uit EU-vis volgen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor de conclusie dat, omdat er in het geheel geen visumdossier (meer) is, sprake is van een via fraude en corruptie verkregen visum. Verweerder heeft op zitting nader toegelicht dat hij erover is geïnformeerd dat het visumdossier is vernietigd en dat lidstaten die bevoegdheid hebben. Dit komt de rechtbank niet vreemd voor. Dat VFS Global Services Pvt. Ltd. in Sri Lanka namens en onder verantwoordelijkheid van Zwitserland betrokken is bij de afwikkeling van visumaanvragen, maakt een en ander naar het oordeel van de rechtbank ook niet anders. Er is sprake van een treffer in EU-vis en verweerder mag van de juistheid daarvan uitgaan op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.1.2
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de NIC het enige document is dat voldoet aan de voorwaarden van paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000. Daarom kan alleen dit document tegenbewijs leveren voor de juistheid van de informatie in EU-vis en de andere door eiser overgelegde documenten dus niet. Over de NIC heeft Bureau Documenten in haar verklaring van onderzoek van 24 april 2019 geconcludeerd dat het een ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt’ document is, maar dat over de bevoegde opmaak en afgifte geen oordeel kan worden gegeven en dat ook de inhoudelijke juistheid van het document kan niet worden vastgesteld. Volgens vaste rechtspraak is een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. [3] Als verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich ervan vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand gekomen is en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. Niet is gebleken dat hiervan geen sprake is dan wel dat verweerder niet aan zijn verplichtingen in dit verband heeft voldaan. De stelling van eiser dat het advies gekleurd zou zijn volgt de rechtbank niet. In de verklaring van onderzoek over de NIC laat Bureau Documenten zien op welke observaties zij haar conclusies baseert. Niet blijkt dat andere factoren, zoals de bekendheid van verweerder met een paspoort, hierbij een rol hebben gespeeld dan de gegevens waarover Bureau Documenten heeft gerapporteerd. In dat geval kan de uitkomst van het deskundigenadvies alleen met succes worden bestreden met een andersluidende contra-expertise van een deskundige. Eiser heeft de NIC ter onderzoek voorgelegd aan het NFO. Uit de e-mail van het NFO van 2 december 2019 volgt dat de NIC na document-technisch onderzoek en vergelijking met authentieke Sri Lankaanse identiteitskaarten ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid authentiek’ is. De rechtbank stelt vast dat deze conclusie niet anders is dan de conclusie van Bureau Documenten over de echtheid van de NIC. Anders dan de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten, zegt de e-mail van het NFO echter niets over de bevoegde opmaak en afgifte en inhoudelijke juistheid van de NIC. Dat het NFO, nu het daar niets over zegt, volgens eiser aan die aspecten niet twijfelt, volgt de rechtbank niet. Dit blijkt niet (expliciet) uit de e-mail van het NFO. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangeboden om hierover een nadere verklaring op te vragen bij het NFO. De rechtbank biedt eiser hier niet de gelegenheid toe. Eiser heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad. Tijdens de vorige zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven door middel van een contra-expertise de bevoegde opmaak en afgifte en inhoudelijke juistheid van de NIC te willen aantonen. Het NFO kon zich daar volgens de gemachtigde van eiser over uitlaten. De e-mail van het NFO die er nu ligt geeft daarvan echter geen blijk. Nu van een andersluidende contra-expertise niet is gebleken, is de conclusie van Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek van 24 april 2019 dat de bevoegde opmaak en afgifte en inhoudelijke juistheid van de NIC niet kan worden vastgesteld, door eiser niet met succes bestreden. Verweerder mocht bij zijn beoordeling dan ook van dit deskundigenonderzoek uitgaan en de conclusies hiervan aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
De conclusies van het NFO in het onderzoeksrapport van 11 december 2019 naar aanleiding van gezichtsvergelijkend onderzoek leveren geen nieuwe informatie op. Verweerder betwist niet dat eisers pasfoto voorkomt op de NIC en de schoolidentiteitskaart.
Voor zover eiser met de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s‑Hertogenbosch, van 11 februari 2020 heeft beoogd te betogen dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar de NIC slaagt dit betoog niet. Er is geen sprake van vergelijkbare zaken. In deze uitspraak was geen sprake van een andersluidende registratie in EU-vis.
Nu niet vaststaat dat de NIC door de bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven en evenmin vaststaat dat het document inhoudelijk juist is, heeft eiser met het overleggen van de NIC niet aangetoond dat de gegevens over zijn identiteit zoals die blijken uit EU-vis onjuist zijn en hierover ook geen twijfel gezaaid. De overgelegde NIC rechtvaardigt niet de conclusie dat het paspoort (ver)vals(t) was.
De overige documenten die eiser heeft overgelegd zijn naar hun aard niet geschikt om zijn identiteit te onderbouwen. Hiermee kan eiser niet de juistheid van de informatie in EU-vis bestrijden. Aan de omstandigheid dat eiser op basis van de door hem overgelegde documenten in de BRP is geregistreerd als [alias] komt dan ook geen betekenis toe.
Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser correcte verklaringen over zijn gestelde herkomstgebied heeft afgelegd onvoldoende is om zijn gestelde identiteit en herkomst aannemelijk te achten.
6.2.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser er niet in is geslaagd aan te tonen dat de informatie zoals deze uit EU-vis blijkt, onjuist is. Verweerder heeft zich hier dan ook terecht op gebaseerd en zich gelet op die informatie niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit en herkomst (uit het noorden van Sri Lanka) niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers beroepsgronden slagen niet.
6.3.
Omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, komt verweerder niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van zijn asielrelaas, dat zich in (het noorden van) Sri Lanka afspeelt. [4]
Leidt de aanwezigheid van risicofactoren tot een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM?
7. Over de risicofactoren overweegt verweerder dat, hoewel eiser littekens heeft en deze risicofactor op hem van toepassing is, van andere risicofactoren geen sprake is. Daarmee zijn er onvoldoende risicofactoren op eiser van toepassing om te concluderen dat hij in verband daarmee bij terugkeer een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7.1.
Eiser heeft geen gronden gericht tegen de conclusie van verweerder dat er – uitgaande van het geloofwaardig geachte gedeelte van het asielrelaas – onvoldoende risicofactoren aanwezig zijn voor de conclusie dat eiser moet vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Komt eiser in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel?
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Heeft verweerder de asielaanvraag kennelijk ongegrond kunnen verklaren?
9. Eiser betoogt dat zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Dat hij zich zou hebben ontdaan van documenten is een aanname van verweerder, aldus eiser.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers asielaanvraag niet ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden afgewezen als kennelijk ongegrond als de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. Eiser heeft zich ontdaan van het paspoort waarmee hij is gereisd, terwijl hij zich al in een voor hem veilig land bevond. Dit reisdocument had informatie kunnen verschaffen over de identiteit en reisbewegingen van eiser. Het kan eiser worden verweten dat hij een dergelijk, relevant document niet heeft bewaard. Dit is reeds voldoende voor het kennelijk ongegrond verklaren van de aanvraag. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, met in begrip van de gevorderde kosten voor het deskundigenonderzoek, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, voorzitter, mr. J.H van Breda en
mr. A.S. Gaastra, leden, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2020:1204 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:1204).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2586.