ECLI:NL:RBDHA:2020:1204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
NL19.29104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende aanvraag verblijfsvergunning asiel met betrekking tot verklaring van de Eritrese ambassade

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, onderbouwd met een verklaring van de Eritrese ambassade in Den Haag. Deze verklaring bevatte de naam, geboortedatum en nationaliteit van de eiser, maar de Staatssecretaris betwistte de waarde van dit document, omdat de eiser niet had aangetoond hoe de verklaring tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaring niet als identificerend document kon worden aangemerkt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de echtheid van het document niet werd betwist, en dat de Staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen bij de Eritrese autoriteiten indien er twijfels bestonden over de juistheid van de gegevens. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gaf de Staatssecretaris een termijn van zes weken om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.29104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.L. Garnett),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 29 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.29105, plaatsgevonden op 7 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. A. Mengistu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2000.
2. Eiser heeft eerder (op 7 februari 2017) een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 juni 2018 afgewezen. Dat besluit staat, na uitspraak van de Afdeling op 5 september 2018, in rechte vast. In dit besluit heeft verweerder onder meer de door eiser gestelde (Eritrese) nationaliteit en identiteit ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft, mede gelet hierop, evenmin geloof gehecht aan het asielrelaas van eiser en de door hem gestelde illegale uitreis uit Eritrea. Ook blijkt uit de besluitvorming en de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2018 op het beroep dat eiser tegen het besluit had ingesteld dat verweerder eiser daarbij terecht heeft tegengeworpen dat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd.
3. Op 12 november 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag kennelijk ongegrond verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag die niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
4. Bij zijn huidige opvolgende asielaanvraag van 12 november 2018 heeft eiser het volgende document overgelegd: een verklaring van de Eritrese ambassade in Den Haag van 31 oktober 2018 waarop zijn naam, geboortedatum en Eritrese nationaliteit staat vermeld. Eiser voert verder ter onderbouwing van zijn opvolgende aanvraag van 12 november 2018 het volgende aan. Hij is inmiddels 18 jaar oud en wil niet in militaire dienst. Verder vreest hij nog steeds in verband met zijn illegale uitreis.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser;
  • het zien van razzia’s als reden van vertrek waarna eiser stelt uit voorzorg te zijn vertrokken omdat hij niet in militaire dienst wil;
  • de gestelde illegale uitreis uit Eritrea;
  • de gestelde herkomst van eiser.
6. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat deze elementen in de vorige procedure ongeloofwaardig zijn bevonden en dat de door eiser overgelegde verklaring van de Eritrese ambassade te Den Haag van 31 oktober 2018 en de verklaringen van eiser hierover niet kunnen afdoen aan het eerdere besluit. Het overgelegde document is weliswaar onderzocht en echt bevonden maar aangezien er geen aanleiding bestaat om van de inhoud en juistheid van het document uit te gaan omdat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de verklaring van de Eritrese ambassade tot stand is gekomen. Hierdoor kan aan dit document niet de door eiser gewenste waarde worden gehecht. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Eiser stelt dat de door hem overgelegde verklaring van de Eritrese ambassade door Bureau Documenten echt is verklaard. Op deze verklaring staan de foto en identificerende gegevens van eiser. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet inzichtelijk zou zijn gemaakt hoe de Eritrese autoriteiten de identiteit en nationaliteit van eiser hebben vastgesteld. Dit is immers wel inzichtelijk gemaakt. Er is niet alleen uitgelegd dat de verklaring is afgegeven op basis van informatie die eiser heeft verstrekt aan de ambassade en op basis van onderzoek verricht door het Department of Immigration (in Asmara), maar ook blijkt uit Algemeen Ambtsbericht 2018, het Algemeen Ambtsbericht 2017 en het EASO Country of Origin Information Report van mei 2015 waarnaar in voornoemde ambtsberichten wordt verwezen dat het Department of Immigration te Asmara de bevoegde instantie is om iemands nationaliteit en identiteit vast te stellen en dat de beschreven handelwijze volgens voornoemde berichten de gebruikelijke handelwijze van de Eritrese autoriteiten is. Juist het overleggen van de identiteitskaarten van ouders bewijst iemands Eritrese nationaliteit. Ook melden beide ambtsberichten dat het Department of Immigration over registers beschikt, gegevens verifieert met hun registers en contact heeft met lagere instanties. Gelet hierop had verweerder wanneer hij toch twijfel had over vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser door de Eritrese autoriteiten, nader onderzoek dienen te verrichten bij de Eritrese autoriteiten. Ten aanzien van de onjuiste spellingswijze op de verklaring stelt eiser dat verweerder er aan voorbij gaat dat eiser zijn w-document heeft laten zien en dat hierop zijn naam verkeerd gespeld staat. De ambassade heeft deze gegevens overgenomen omdat eiser in Nederland bij de IND hieronder bekend staat. Dit is niet vreemd omdat eiser juist om de verklaring heeft gevraagd omdat de IND hem niet gelooft. Eiser heeft tevens aangevoerd dat de verkeerde spelling zich laat verklaren doordat het Tingrinya andere tekens kent dan onze taal.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld hoe het door eiser overgelegde document van de Eritrese ambassade moet worden geduid. Verweerder heeft het in de bestreden besluitvorming over een nationaliteitsverklaring en eiser stelt dat het overgelegde document zijn foto en identificerende gegevens bevat. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser zich op het standpunt stelt dat de verklaring van de Eritrese ambassade een identificerend document betreft.
10. In het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat een document met betrekking tot de identiteit een goedgelijkende pasfoto, de geboorteplaats van de vreemdeling en de geboortedatum van de vreemdeling moet bevatten. Verder staat in het beleid van verweerder dat een identiteitsdocument alleen de identiteit kan onderbouwen als het door de overheid van het land van herkomst officieel is uitgegeven.
11. Eiser heeft een verklaring van de Eritrese ambassade overgelegd dat door Bureau Documenten echt is bevonden en waarop een pasfoto, een geboorteplaats en een geboortedatum staat vermeld.
Verweerder heeft nadat hij hier ter zitting over is bevraagd gemotiveerd dat deze verklaring geen identiteitsdocument is omdat een identiteitsdocument niet een document kan zijn dat enkel op grond van verklaringen van derden of identiteitskaarten van derden wordt afgegeven. Aan de afgifte van een identiteitsdocument moeten niet alleen verklaringen maar ook brondocumenten ten grondslag liggen en eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de Eritrese autoriteiten de identiteit en nationaliteit van eiser niet alleen op basis van verklaringen maar ook mede op basis van brondocumenten hebben vastgesteld.
12. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 25 november 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:12512) is de voorwaarde dat een document niet als identiteitsdocument kan gelden als aan de afgifte van het document geen brondocument ten grondslag ligt niet opgenomen in paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000. Wel is in paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000 opgenomen dat een identiteitsdocument alleen de identiteit kan onderbouwen als het door de overheid van het land van herkomst officieel is uitgegeven. Verweerder heeft niet betwist dat de door eiser overgelegde verklaring van 31 oktober 2018 door de overheid van eisers land van herkomst, Eritrea, officieel is uitgegeven.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiser overgelegde verklaring van de Eritrese ambassade te Den Haag van 31 oktober 2018 geen identificerend document is.
14. De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat de door eiser overgelegde verklaring van de Eritrese ambassade te Den Haag van 31 oktober 2018, de daarin beschreven (gebruikelijke) handelwijze om iemands zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen waaronder onderzoek door Department of Immigration en de verklaring die eiser over de wijze van verkrijging van de overgelegde verklaring heeft afgelegd wel strookt met de informatie van het Algemeen Ambtsbericht 2018 waarin wat betreft documenten wordt verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht 2017.
15. Hierin staat (op pagina 21 en 22) onder meer het volgende:
16. " "
Identiteitskaarten worden uitgegeven door het Department of Immigration and Nationality. Aanvragers van een identiteitskaart moeten een verwijzing van hun Kebabi bestuur, een geboorteakte en een bewijs van hun Eritrese staatsburgerschap (de identiteitskaarten van hun ouders of een verklaring van drie getuigen die ouder zijn dan veertig Jaar) overleggen bij een van de twaalf bijkantoren van het ministerie.Het bijkantoor stuurt vervolgens de aanvraag door naar het hoofdkantoor (Central Office) in Asmara. Indien de aanvraag wordt goedgekeurd, krijgt het bijkantoor toestemming een identiteitskaart af te geven. (…)
Aanvragen voor een identiteitskaart kunnen ook worden ingediend bij diplomatieke
vertegenwoordigingen van Eritrea in het buitenland.131 Als de aanvrager zijn of haar Eritrese staatsburgerschap niet schriftelijk kan bewijzen, kunnen drie getuigen de Eritrese nationaliteit bevestigen. Na verificatie van de overgelegde informatie op grond van beschikbare bronnen, stuurt de buitenlandse vertegenwoordiging de aanvraag via het ministerie van Buitenlandse Zaken in Asmara door naar de Migratiedienst. Daar wordt de informatie vergeleken met de desbetreffende informatie in de Eritrese burgerlijke stand. Na goedkeuring wordt de identiteitskaart afgegeven en doorgestuurd naar de buitenlandse vertegenwoordiging."
17. De rechtbank heeft verweerder tevens voorgehouden dat de in het EASO Country of Origin Information Report van mei 2015 waarnaar in voornoemde ambtsberichten wordt verwezen en door eiser een beroep op wordt gedaan ook informatie staat over de verkrijging van een (identiteits)verklaring.
18. Hierin staat onder meer het volgende:
19. “ “
Identity cards are issued by the Department for Immigration and Nationality. Applicants must submit a supporting letter from their kebabi administration, a birth certificate and proof of Eritrean citizenship (the identity cards of their (parents or three witnesses) to one of the branch offices. The branch office then forwards the application to the Asmara-based headquarters, where it is examined and a decision taken. If the application is approved, the relevant branch office is informed by mail and authorised to issue an identity card. (...)

Applications for an identity card can also be submitted to Eritrean foreign representations. If Applications for an identity card can also be submitted to Eritrean foreign representations. If the applicant cannot prove their Eritrean citizenship in writing, confirmation may be supplied by three witnesses. The foreign representation then verifies the information supplied using the sources available to it, after which it forwards the application to the Asmara-based Department for Immigration and Nationality, which checks it against register entries in Eritrea, issues an identity card and sends it back to the foreign representation."

20. De rechtbank overweegt dat de door eiser overgelegde verklaring lijkt te zijn verkregen op grond van de in voornoemde bronnen vermelde procedure. Uit voornoemde bronnen blijkt immers dat het Department of Immigration te Asmara de bevoegde instantie is die gegevens controleert en verifieert met hun registers en pas na goedkeuring toestemming geeft aan lagere instanties om identiteitsdocumenten af te geven. Ook blijkt uit voornoemde bronnen dat juist het overleggen van de identiteitskaarten van ouders iemands Eritrese nationaliteit (mede) kan bewijzen. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat in de Algemene Ambtsberichten niets is vermeld over nationaliteitsverklaringen wordt gepasseerd. Zoals hiervoor overwogen houdt de motivering dat geen sprake is van een identificerend document geen stand. Eiser heeft bovendien ter zitting nogmaals aangegeven dat uit de ambtsberichten, die te gelden hebben als deskundigenberichten, blijkt dat het Department of Immigration steeds de bevoegde instantie is als het gaat om identiteitskwesties en verweerder overigens in asielprocedures steeds uitgaat van echt bevonden documenten van dit departement. Deze argumenten van eiser zijn, ook ter zitting, niet gemotiveerd weersproken door verweerder. Verweerder heeft ter zitting in reactie op deze discussie gesteld dat de door eiser gestelde feitelijke gang van zaken in Eritrea niet is onderbouwd en er dus niet kan worden uitgegaan dat de persoon die naar het Department of Immigration is gegaan daadwerkelijk de vader van eiser is. De rechtbank heeft reeds ter zitting aangegeven dat dit standpunt in de besluitvorming, het verweerschrift en de toelichting op het besluit ter zitting niet is ingenomen, maar eerst in reactie op het voorhouden van de inhoud van de ambtsberichten waar eiser naar heeft verwezen is geuit. Omdat eiser zich in deze procedure, waarin hij van aanvang af heeft gesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, niet heeft kunnen verweren tegen dit argument zal de rechtbank deze stelling passeren. De rechtbank heeft verweerder tot slot voorgehouden dat niet is ingegaan op het argument van eiser dat de verkeerde spelling van de naam van eiser, wat eiser in deze procedure meteen heeft benoemd, verklaard kan worden doordat het Tingrinya niet dezelfde letters bevat als de Nederlandse taal. De rechtbank stelt vast dat verweerder, hoewel daartoe ter zitting uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, ook ter zitting hierop niet is ingegaan en deze stelling dus niet (gemotiveerd) heeft weersproken.
21. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de bestreden besluitvorming en desgevraagd ter zitting onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser gestelde wijze van verkrijging van de verklaring van de Eritrese ambassade niet inzichtelijk is en waarom de overgelegde verklaring in beginsel niet als identificerend document moet worden aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt.
22. Daarnaast overweegt de rechtbank dat zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 28 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3312), van 6 juli 2009 in de zaak met kenmerk nr. 200901280/1/V2 en van 25 maart 2010 in de zaak met kenmerk nr. 200808622/1/V2, het verweerder niet vrij staat aan een door de vreemdeling ter staving van een aanvraag om verlening van een verblijfsdocument asiel voor bepaalde tijd overgelegd identificerend document, waarvan de echtheid op zichzelf door hem niet wordt betwist, geen waarde te hechten, louter op basis van bij hem om andere reden gerezen twijfel. Indien verweerder, op grond van twijfel, in de onderhavige zaak ingegeven door het volgens verweerder niet inzichtelijk zijn van de wijze van verkrijging van die verklaring, niet van de juistheid van de in het identificerend document vermelde gegevens wil uitgaan, ligt het op zijn weg om daarnaar onderzoek te laten verrichten bij de Eritrese autoriteiten. Nu hij dit heeft nagelaten, is het besluit van 29 november 2019 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze beroepsgrond slaagt eveneens.
23. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
24. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Eiser heeft gevraagd verweerder hiervoor een termijn van maximaal een maand te geven. De rechtbank heeft verweerder ter zitting gevraagd wat een redelijke termijn is voor zover verweerder een nieuw besluit zou dienen te nemen. Verweerder heeft daarop verklaard dit niet aan te kunnen geven. De rechtbank zal een termijn van zes weken bepalen. Verweerder hoeft immers eiser niet alsnog te horen maar enkel zijn standpunt, indien hij dit wil handhaven, nader te motiveren. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken een nieuw besluit dient te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is in het openbaar geschied op: 11 februari 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.