ECLI:NL:RBDHA:2020:9651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek ZW-uitkering en toepassing van artikel 4:6 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek met betrekking tot een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres, die zich op 20 december 2010 ziek meldde, had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar werd per 22 augustus 2012 weer geschikt geacht voor haar eigen werk. Eiseres verzocht om terug te komen van dit besluit, omdat zij meende dat er nieuwe medische informatie was die haar ongeschiktheid voor werk bevestigde. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 15 augustus 2012 onherroepelijk was en dat eiseres nieuw gebleken feiten of omstandigheden diende aan te voeren om haar verzoek te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de medische informatie van PsyQ, waar eiseres naar verwees, geen nieuwe feiten bevatte die niet eerder waren meegewogen. De verzekeringsarts van het Uwv had in haar rapportage van 14 februari 2020 geconcludeerd dat de ADHD-klachten van eiseres al eerder waren onderkend en dat de informatie van PsyQ niet leidde tot een andere beoordeling van haar belastbaarheid ten tijde van het eerdere besluit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken, maar later alsnog gepubliceerd zal worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd terug te komen van het besluit van 15 augustus 2012, waarin eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) per 22 augustus 2012 weer geschikt is geacht tot het verrichten van haar eigen werk.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege het coronavirus heeft er met instemming van partijen op 17 juli 2020 een digitale zitting plaatsgevonden. Eiseres heeft niet deelgenomen aan deze zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiseres heeft zich op 20 december 2010 ziek gemeld voor haar werk als jurist vanwege fysieke en psychische klachten. Na beëindiging van het dienstverband van eiseres is aan haar een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2012 is eiseres per 22 augustus 2012 weer geschikt geacht voor haar eigen werk. Bij besluit van 24 september 2012 heeft verweerder het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 24 september 2012 is door deze rechtbank bij uitspraak van 20 maart 2013 (AWB 12/10140) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brief van 24 juli 2019 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend om terug te komen van het besluit van 15 augustus 2012. Ter onderbouwing van haar verzoek verwijst eiseres naar medische informatie van PsyQ waaruit volgens haar volgt dat zij vanaf 22 augustus 2012 niet in staat was tot het verrichten van haar arbeid als gevolg van psychische klachten.
1.4.
Op 14 februari 2020 heeft een verzekeringsarts in dienst van verweerder gerapporteerd en vervolgens heeft verweerder het primaire besluit en het bestreden besluit genomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de medische informatie van PsyQ geen nieuwe informatie bevat over de gezondheidstoestand van eiseres ten tijde van het besluit van 15 augustus 2012.
2. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en betoogt – samengevat weergegeven – dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Ter onderbouwing van dat standpunt voert eiseres aan dat haar klachten die worden veroorzaakt door ADHD ten tijde van de beoordeling in 2012 weliswaar bekend waren bij verweerder, maar door gebrek aan bewijs niet hebben geleid tot beperkingen. De geautoriseerde medische informatie van 6 november 2013 bevestigt volgens eiseres dat zij per 22 augustus 2012 niet in staat was om haar eigen werk te kunnen verrichten ten gevolge van haar klachten. Tot slot betoogt eiseres dat dezelfde medische informatie bij een latere beoordeling wel heeft geleid tot het beperken van haar belastbaarheid.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 15 augustus 2012, waarbij de ZW‑uitkering van eiser per 22 augustus 2012 is beëindigd, onherroepelijk is geworden. Verweerder heeft het verzoek van eiseres daarom terecht opgevat als een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is op een dergelijk verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. [1] Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet eerder konden worden overgelegd. [2]
3.3.
Verweerder heeft in deze zaak overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dat betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden dient te beoordelen of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [3] Is dit het geval, dan kan dit de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het onherroepelijke besluit van 15 augustus 2012 in beginsel dragen.
3.4.
Eiseres heeft verwezen naar medische informatie van PsyQ. Het betreft informatie van februari 2013 en informatie van 6 november 2013. De verzekeringsarts in dienst van verweerder heeft deze informatie beoordeeld en in haar rapport van 14 februari 2020 uiteengezet dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten. Volgens de verzekeringsarts zijn de ADHD-klachten die worden genoemd in de informatie van PsyQ reeds onderkend en meegewogen door de verzekeringsarts die heeft gerapporteerd voorafgaand aan het besluit van 15 augustus 2012. Ook in de destijds gevoerde beroepsprocedure zijn de ADHD-klachten besproken, aldus de verzekeringsarts.
3.5.
De rechtbank ziet geen reden tot twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts. Weliswaar noemt de verzekeringsarts in haar rapport uitsluitend de medische informatie van PsyQ uit februari 2013, maar niet in geschil is dat deze informatie in essentie gelijkluidend is aan de medische informatie van PsyQ van 6 november 2013. De verzekeringsarts heeft op navolgbare wijze uiteengezet dat de klachten die worden beschreven in de informatie van PsyQ reeds zijn onderkend door de verzekeringsarts die eiseres heeft gezien voorafgaand aan het besluit van 15 augustus 2012. Die conclusie vindt bevestiging in de medische rapportage van 15 augustus 2012, waarin wordt toegelicht dat eiseres zich onder behandeling heeft laten stellen van PsyQ en dat daar ADD is vastgesteld.
3.6.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat de informatie van PsyQ bij een medische beoordeling op 19 september 2018 wél heeft geleid tot het aannemen van aanvullende beperkingen van haar belastbaarheid. Volgens eiseres blijkt hieruit dat de informatie van PsyQ, als deze bekend was geweest voorafgaand aan het besluit van 15 augustus 2012, ook destijds tot het aannemen van meer beperkingen zou hebben geleid. Eiseres wijst er in dit verband op dat zij in de rapportage van 19 september 2018, op basis van de informatie van PsyQ, als doorlopend arbeidsongeschikt is aangemerkt. Met dit standpunt ziet eiseres eraan voorbij dat de medische rapportage van 19 september 2018 betrekking had op haar belastbaarheid vanaf 9 juni 2014. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat uit de rapportage van 19 september 2018 volgt dat de belastbaarheid van eiseres in het besluit van 15 augustus 2012 onjuist is ingeschat.
3.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek van eiseres terecht met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 augustus 2020 gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:31.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3927.
3.Zie de uitspraak van de AbRvS van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131 en de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.