ECLI:NL:RBDHA:2020:9634
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag van ambtenaar tijdens proeftijd en rechtsbescherming bij ziekte
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres was aangesteld als Medewerker Behandelen en Ontwikkelen met een proeftijd die op 6 april 2018 met een jaar werd verlengd. Op 25 januari 2019 verleende de minister haar tussentijds ontslag met toepassing van artikel 95 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), met ingang van 1 februari 2019. Eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de door de minister redelijkerwijs te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan, mede door haar ziekteverzuim en gebrek aan initiatief om terug te keren naar haar werkzaamheden. Eiseres stelde dat het besluit tot verlenging van haar proeftijd niet rechtsgeldig was, omdat het niet op de juiste wijze aan haar bekend was gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister dit besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de verlenging van de proeftijd.
De rechtbank concludeerde dat het ontslag van eiseres rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij ook inging op de rechtspositie van ambtenaren in tijdelijke dienst en het onderscheid in rechtsbescherming bij ziekte tijdens een proeftijd versus een vaste aanstelling. De uitspraak benadrukt dat de wet normalisering rechtspositie ambtenaren geen invloed heeft op de rechtsgeldigheid van het besluit tot ontslag, aangezien dit vóór de inwerkingtreding van de wet was genomen.