ECLI:NL:RBDHA:2020:9634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar tijdens proeftijd en rechtsbescherming bij ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres was aangesteld als Medewerker Behandelen en Ontwikkelen met een proeftijd die op 6 april 2018 met een jaar werd verlengd. Op 25 januari 2019 verleende de minister haar tussentijds ontslag met toepassing van artikel 95 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), met ingang van 1 februari 2019. Eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de door de minister redelijkerwijs te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan, mede door haar ziekteverzuim en gebrek aan initiatief om terug te keren naar haar werkzaamheden. Eiseres stelde dat het besluit tot verlenging van haar proeftijd niet rechtsgeldig was, omdat het niet op de juiste wijze aan haar bekend was gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister dit besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de verlenging van de proeftijd.

De rechtbank concludeerde dat het ontslag van eiseres rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij ook inging op de rechtspositie van ambtenaren in tijdelijke dienst en het onderscheid in rechtsbescherming bij ziekte tijdens een proeftijd versus een vaste aanstelling. De uitspraak benadrukt dat de wet normalisering rechtspositie ambtenaren geen invloed heeft op de rechtsgeldigheid van het besluit tot ontslag, aangezien dit vóór de inwerkingtreding van de wet was genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , [land] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.P. Kuijper),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. W.C.A. van den End).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster met ingang van 1 februari 2019 met toepassing van artikel 95 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) tussentijds ontslag verleend.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2020.
Partijen zijn door middel van een video verbinding via skype gehoord.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn tevens verschenen drs. [A] (afdelingshoofd) en [B] (teamleider).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 oktober 2017 is eiseres met ingang van 1 juli 2017 als Medewerker Behandelen en
Ontwikkelen, schaal 9, aangesteld voor een proeftijd tot en met 30 juni 2018. Bij voldoende functioneren zou zij na deze periode worden aangesteld in vaste dienst van het rijk.
Op 6 april 2018 is de proeftijdaanstelling van eiseres met één jaar verlengd tot 30 juni 2019. Als reden voor de verlenging is aangegeven dat abusievelijk een proeftijd is gehanteerd van één jaar in plaats van de gebruikelijke twee jaar. Vanuit P-Direkt heeft eiseres op 6 april 2018 een mailbericht ontvangen dat dit besluit in haar P-dossier zal worden opgenomen.
Vanaf 8 januari 2018 was eiseres nagenoeg volledig arbeidsongeschikt. In de periode van
27 maart 2018 tot 16 april 2018 heeft zij 16 uur per week gewerkt. Vanaf 11 juni 2018 tot
6 augustus 2018 heeft zij 8 uur per week gewerkt.
Op 14 december 2018 heeft een personeelsgesprek plaatsgevonden tussen het Afdelingshoofd Mobiel Meten en eiseres, in aanwezigheid van een HRM-adviseur. Tijdens dat gesprek is besproken dat de proeftijdaanstelling van eiseres tussentijds zal worden beëindigd.
Bij primair besluit van 25 januari 2019 is met toepassing van artikel 95, tweede lid, van het ARAR aan eiseres met ingang 1 februari 2019 tussentijds ontslag verleend. Over de opzegtermijn is aan eiseres een bedrag toegekend gelijk aan de laatst genoten bezoldiging.
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemd besluit.
Op 9 augustus 2019 is een hoorzitting gehouden.
Op 25 november 2019 heeft de bezwarencommissie personele aangelegenheden IenM verweerder geadviseerd het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren. Verweerder heeft in het bestreden besluit dit advies van de commissie gevolgd.
2 Eiseres kan zich in het bestreden besluit niet vinden en stelt zich daarbij op het standpunt dat aan het besluit van 6 april 2018, waarbij haar proeftijd met een jaar is verlengd, geen rechtskracht toekomt. Dat komt omdat het besluit niet op rechtsgeldige wijze aan eiseres bekend gemaakt is. Vanaf 1 juni 2018 is dan ook sprake van een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Het onderscheid in rechtsbescherming bij ziekte tijdens een proeftijd en bij een vaste aanstelling heeft een discriminatoir karakter. Verweerder heeft daar in het bestreden besluit geen overweging aan gewijd zodat op dat punt sprake is van een motiveringsgebrek.
3 Artikel 95 van het ARAR luidt als volgt.
Aan de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra de duur van de aanstelling in tijdelijke dienst is verstreken, tenzij sprake is van een stilzwijgende voortzetting als bedoeld in artikel 6, vierde of vijfde lid.
Aan de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst kan ontslag worden verleend, mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van:
a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk tenminste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;
b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk tenminste zes maanden doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;
c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst is geweest.
3. Opzegging als in het vorige lid bedoeld kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar, noch gedurende het verlof bedoeld in artikel 33fb, vierde lid, noch – indien zij haar dienst heeft vervat – gedurende een periode van zes weken volgend op dat verlof. Het bevoegd gezag kan ter staving van de zwangerschap een verklaring van een arts of van een verloskundige verlangen.
4. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens het aanvragen of het opnemen van ouderschapsverlof.
5. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
6. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een centrale als bedoeld in artikel 105 of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende aktiviteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.
7. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar is geplaatst op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de ondernemingsraden, noch wegens het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de ambtenaar van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad.
8. Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ingaan voor de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op de aanvraag van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd, welke aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.
4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen vaste aanstelling gekregen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het besluit tot verlengen van de proeftijd van 6 april 2018 op juiste wijze aan eiseres bekend gemaakt is.
Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De stelling van eiseres dat deze jurisprudentie niet de regel is maar de uitzondering is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Uit de door verweerder aangehaalde jurisprudentie, zoals de uitspraak van 25 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2501), blijkt duidelijk dat van belang is dat sprake is van een mutatie in P-Direkt en een geautomatiseerd bericht dat is verzonden naar de werk-email. Door eiseres wordt niet weersproken dat dit in haar geval zo gegaan is.
Daarbij komt dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat zij de geautomatiseerde mail uit P-Direkt niet gelezen heeft. Eiseres heeft nog een aantal weken na verzending van deze mail gewerkt en toegang gehad tot haar mail. Dat zij toen niet voltijd werkte, doet hier niet aan af.
De uitspraak van de CRvB van 16 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1663) waarnaar namens eiseres ter zitting verwezen is betreft naar het oordeel van de rechtbank geen gelijk geval. In die zaak was immers sprake van bezwaar tegen een salarisspecificatie zonder rechtsmiddelenverwijzing.
Buiten dit om heeft verweerder onweersproken gesteld dat eiseres in ieder geval tijdens het gesprek van 14 december 2018 op de hoogte is geraakt van het besluit haar proeftijd met een jaar te verlengen. Eiseres heeft echter niet zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dat zij stelt niet geweten te hebben dat dit een mogelijkheid was, maakt niet dat verschoonbaar is dat eiseres niet tijdig bezwaar gemaakt heeft. Uit het verslag van de hoorzitting van 9 augustus 2019 blijkt overigens dat de afdelingshoofd van eiseres haar tijdens het gesprek op heeft gewezen dat zij rechtsmiddelen kan instellen tegen het besluit tot verlenging van de proeftijd.
5 Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder de proeftijd van eiseres tussentijds heeft mogen beëindigen.
Een ambtenaar in tijdelijke dienst kan op elke redelijke grond ontslag worden verleend, mits het ontslagverlenend orgaan daarmee niet in strijd handelt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel. De toetsing van een dergelijk besluit is terughoudend en beperkt zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan geschreven of ongeschreven rechtsregels en algemene rechtsbeginselen, tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan en ook niet te verwachten viel dat hij voor het einde van de aanstelling alsnog aan die eisen en/of verwachtingen zou voldoen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA3029.
De rechtbank stelt vast dat de door verweerder aangevoerde grond voor het ontslag is gelegen in de omstandigheid dat de continuïteit van de functie, gelet op het ziekteverzuim en gelet op de houding van eiseres (het gebrek aan initiatief en inspanning om tot terugkeer naar de werkzaamheden te komen) niet is gegarandeerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet aan de door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan en ook niet te verwachten viel dat zij voor het einde van de aanstelling alsnog aan die eisen en/of verwachtingen zou voldoen.
Tot slot kan ook het betoog van eiseres dat het onderscheid in rechtsbescherming bij ziekte tijdens een proeftijd en bij een vaste aanstelling een discriminatoir karakter heeft, naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Dat er een verschil is in de rechtspositie tussen een vaste aanstelling en een tijdelijke aanstelling is immers inherent aan het bestaan van beide soorten aanstellingen. Ontslag van een ambtenaar in vaste dienst kan slechts op limitatief aangegeven gronden terwijl tijdens een proeftijd een algemene en onbepaalde ontslagbevoegdheid bestaat.
Dat per 1 januari 2020 de wet normalisering rechtspositie ambtenaar in werking is getreden, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bestreden besluit onjuist genomen is. Het overgangsrecht regelt dat met inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren de aanstelling van een individuele ambtenaar van rechtswege (automatisch) wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Aangezien het primaire besluit dateert van 25 januari 2019 komt eiseres niet in aanmerking voor deze omzetting.
6 Het beroep is ongegrond
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.