ECLI:NL:RBDHA:2020:8816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar dat bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering die door verweerder is opgelegd op basis van de Participatiewet (Pw). Verweerder had de uitkering van eisers herzien over de periode van 11 mei 2017 tot en met 30 juni 2018, omdat eisers hun inlichtingenplicht zouden hebben geschonden door niet alle inkomsten te melden. De rechtbank stelt vast dat eisers sinds 11 mei 2017 een bijstandsuitkering ontvingen, maar dat er meldingen waren van inkomsten uit bijschrijvingen en contante stortingen op hun bankrekeningen die niet waren doorgegeven aan verweerder. Dit leidde tot een herziening van de uitkering en een terugvordering van te veel verstrekte bijstand.
De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor de herziening en terugvordering in beginsel op verweerder rust, maar dat eisers niet aan hun inlichtingenplicht hebben voldaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de herziening en terugvordering over bepaalde periodes betreft, omdat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de stortingen en bijschrijvingen als middelen in aanmerking moesten worden genomen. De rechtbank herroept de primaire besluiten voor die periodes en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank bevestigt echter dat de herziening en terugvordering voor andere periodes in stand blijven, omdat eisers niet tijdig melding hebben gemaakt van hun inkomsten.
Daarnaast oordeelt de rechtbank over de opgelegde boete wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank stelt vast dat de boete van 50% van het benadelingsbedrag gerechtvaardigd is, maar vernietigt het bestreden besluit voor de hoogte van de boete en legt een nieuwe boete op. De rechtbank bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht aan eisers moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers.