Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
mr. J.I.M.G. Jahae, adres: Amstelplein 40, 1096 BC in Amsterdam,
1.Inleiding
2.De procedure in raadkamer
3.Het verzoek
4.Het standpunt van de officier van justitie
- er is geen sprake van een geldige ondertekening van het verzoekschrift;
- er was geen sprake van een ‘zaak’ in de zin van artikel 530 Sv;
- het verzoek is te laat ingediend.
5.Het oordeel van de rechtbank
“wij spraken elkaar een tijdje terug telefonisch naar aanleiding van uw verzoek om stukken in het strafrechtelijk onderzoek tegen uw cliënt [naam] te mogen inzien” (…) “voor de goede orde merk ik op dat ik u de stukken verstrek onder het voorbehoud dat deze stukken uitsluitend worden gebruikt voor het voeren van de verdediging van uw cliënt in het kader van deze strafzaak”.
in rechtstreeks verband staanmet een zaak tegen een gewezen verdachte. De rechtbank dient dus te beoordelen of de kosten waarvan verzoekster vergoeding verzoekt daaraan voldoen.
“Gelet op de door de FIOD uitgevoerde onderzoeksprocedure onder leiding van dhr. Wouter Jan SPEK, Officier van Justitie bij het Functioneel Parket te Rotterdam zoals beoogd in het akkoord voor de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam wegens fiscale fraude (btw-carrouselfraude), valsheid in geschriften en witwassen van geld, delicten die bestraft worden op grond van de artikelen 140, 225 en 420Bis van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht”.Bovendien zijn de processen-verbaal van deze Franse verhoren vertaald en opgenomen in het Nederlandse FIOD-dossier. Nu de Franse verhoren plaatsvonden in het kader van het JIT en (mede) ten dienste stonden van het Nederlandse onderzoek, maken zij naar het oordeel van de rechtbank deel uit van de Nederlandse strafzaak. De omstandigheid dat die verhoren mogelijk óók ten dienste stonden van een Frans strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster en/of [naam] , zoals de officier van justitie heeft gesteld, doet daaraan niet af. Dat betekent dat ook de kosten van rechtsbijstand bij die verhoren in rechtstreeks verband staan met de Nederlandse zaak.
6.Beslissing
mr. B.W. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2020.