ECLI:NL:RBDHA:2020:8474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
NL20.13389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van asielzoeker in het kader van terugkeerprocedure en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser had eerder een vertrektermijn van 28 dagen gekregen, maar had hieraan geen gevolg gegeven. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor bewaring, met name de zware gronden 3c en 3h, voldoende waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat hij niet naar Polen kon vertrekken vanwege reisbeperkingen tijdens de coronacrisis, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen lichter middel had gekozen dan de inbewaringstelling, omdat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 juli 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.13389
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummeraanduiding]

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Mateo Diaz, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw K.M. Bijas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1990.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser: 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle bewaringsgronden, behalve de zware grond onder 3h, heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder de lichte gronden onder 4e en 4f laten vallen. Verweerder kan bij de zware grond onder 3c volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt.3 Naar het oordeel van de rechtbank is bij grond 3c de feitelijke juistheid in de maatregel voldoende toegelicht. In de maatregel staat vermeld dat aan eiser op 13 april 2020 een beschikking is uitgereikt waarin is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Eiser heeft daarbij een vertrektermijn van 28 dagen gekregen, maar heeft niet voldaan aan zijn vertrekplicht. Volgens eiser kon hij vanwege de reisbeperkingen tijdens de coronacrisis niet vertrekken naar Polen. Deze reisbeperkingen golden in ieder geval tot 15 juni 2020. De stelling van eiser dat hem niet kan worden verweten dat hij niet is vertrokken naar Polen volgt de rechtbank niet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niet heeft aangetoond dat Polen vanaf 13 april 2020 tot 15 juni 2020 de grenzen ook voor eigen onderdanen gesloten had gesloten. Het feit dat er reisbeperkingen waren neemt niet weg dat op eiser de plicht rustte om te vertrekken naar Polen. Van enige poging van eiser daartoe is niet gebleken. De zware grond onder 3c en onbetwiste grond onder 3h zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel dus al dragen. De overige gronden van de bewaring bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser wil namelijk wel vertrekken uit Nederland, maar hij wil alleen niet naar Polen. Vanwege zijn seksuele geaardheid vreest hij in Polen voor een onmenselijke behandeling. Daarnaast heeft verweerder bij de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met de geldende reisbeperkingen gedurende de coronacrisis.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Eiser heeft vanaf 29 juni 2020 tot 2 juli 2020 in bewaring gezeten op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw. Vanwege de asielaanvraag van eiser is op 2 juli 2020 die maatregel opgeheven en de maatregel op de
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
huidige grondslag opgelegd. Tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling op 29 juni 2020 is eiser gevraagd waarom verweerder een lichter middel dan de bewaringsmaatregel zou moeten opleggen. Eiser heeft op die vraag geantwoord dat hij geen verkeerde dingen doet. Verder heeft eiser verklaard dat hij niet terug kan naar Polen vanwege zijn seksuele geaardheid. Op de vraag van verweerder of hij dan asiel wilde aanvragen heeft eiser ontkennend geantwoord. Dat eiser wel graag wilde vertrekken naar een ander land, maar dit voor ook hem niet mogelijk was, blijkt niet uit het gehoor. Gelet daarop en onder verwijzing naar rechtsoverweging 3 heeft verweerder de geldende reisbeperkingen niet hoeven betrekken bij de belangenafweging. In het gehoor voor het opleggen van de huidige maatregel op 2 juli 2020 heeft eiser verklaard dat hij bij zijn eerdere verklaringen blijft en dat er voor hem niets is veranderd. Eiser geeft aan dat hij nu asiel heeft aangevraagd, omdat hij niet naar Polen wil. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser in een laat stadium alsnog asiel heeft aangevraagd en daartoe eerder geen stappen heeft ondernomen noch om zijn vertrek te realiseren. Daarnaast volgt ook uit de gronden van de maatregel dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Gelet op voorgaande mocht verweerder concluderen dat de inbewaringstelling noodzakelijk is met het oog op het behandeling van de asielaanvraag van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 juli 2020

Documentcode: DSR12180698

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.