ECLI:NL:RBDHA:2020:7775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
Awb 20/543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis bij haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bewijsnood en dat de door eiseres overgelegde documenten onvoldoende zijn om haar identiteit en de gezinsband aan te tonen. Eiseres had documenten overgelegd, waaronder een kerkelijke huwelijksakte en een doopakte, maar de rechtbank concludeerde dat deze documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vals zijn. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in aanmerking genomen, die de rechtsgrondslag voor de beoordeling van de documenten en de procedurele vereisten hebben verduidelijkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen officiële documenten van de Eritrese autoriteiten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en de gezinsband met haar echtgenoot. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat zij zonder haar echtgenoot geen identiteitsbewijs kan verkrijgen, als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet gehouden was om de oude gedragslijn toe te passen, zoals eiseres had betoogd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in stand blijft. De uitspraak is gedaan in een enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/543
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

V-nummer: [#] ,
geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Boercie, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis bij [naam referent] (referent)” afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 25 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 18 februari 2019 (AWB 18/8149) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij uitspraak van 16 december 2019 (kenmerk: 201901806/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terug verwezen naar de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is referent verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot, verder te noemen referent. Referent is bij besluit van 5 maart 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel.
Eiseres heeft ter onderbouwing van de aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- een Eritrese kerkelijke huwelijksakte, afgegeven op 20 januari 2013;
- een Eritrese doopakte, afgegeven op 16 april 2016;
- een kopie van een schoolkaart.
In bezwaar is voorts een handgeschreven verklaring van de gemeente [plaatsnaam] van 6 april 2018 overgelegd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij haar gestelde identiteit en huwelijk met referent niet met officiële documenten heeft aangetoond. Van bewijsnood is geen sprake. De overgelegde documenten zijn geen substantieel indicatieve documenten. De kopie van de schoolpas is van dusdanig slechte kwaliteit dat daaruit niet valt af te leiden om welke persoon het gaat. Volgens het rapport van Bureau Documenten van 17 oktober 2017 zijn de doopakte en de kerkelijke huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt, zodat daaraan ook geen waarde wordt gehecht. De overgelegde handgeschreven verklaring van de gemeente is voorts niet te beoordelen. Ook is onduidelijk wat de functie is van de ondertekenaar en of hij gemachtigd is, bevat het document geen briefhoofd en het ziet niet op de identiteit van eiseres omdat het geen geboortedatum of pasfoto bevat.
3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 18 februari 2019 (samengevat) geoordeeld dat verweerder van een onjuiste afgiftedatum van de overgelegde doopakte is uitgegaan, zodat het bestreden besluit reeds daarom ondeugdelijk is gemotiveerd. Verder heeft eiseres gezien de conclusie van Bureau Documenten van 17 oktober 2017 dat de huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is, terecht gesteld dat nader onderzoek geïndiceerd is. Uit de Werkinstructie (WI) 2014/19 volgt dat verweerder gehouden is om een interview met identificerende vragen aan te bieden als de vreemdeling een vals document heeft overgelegd. Aangezien dit beleid gunstiger is dan het inmiddels door verweerder gehanteerde nieuwe vaste gedragslijn, diende verweerder daarom op grond van artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000, de WI 2014/19 toe te passen en nader onderzoek aan te bieden
4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 december 2019 allereerst onder verwijzing naar haar uitspraak van 15 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1171) geoordeeld dat de WI 2014/19 geen recht is in de zin van artikel 1.27 Vb, zodat verweerder niet gehouden is de oude gedragslijn toe te passen. Verder heeft de rechtbank volgens de Afdeling niet onderkend dat verweerder in het verweerschrift een verkeerde datum van de overgelegde doopakte niet langer tegenwerpt en dat de verwijzing naar het rapport van Bureau Documenten zijn conclusie over de echtheid van de doopakte zelfstandig kan dragen. Verweerder betoogt daarom terecht dat dit zich leent voor toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Eiseres voert in beroep, voor zover gehandhaafd en nog niet beoordeeld, aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat geen sprake is van bewijsnood. Eiseres heeft enkele malen getracht een identiteitsbewijs voor zichzelf te krijgen, maar zij krijgt steevast de vraag: “waar is je man” en als ze daar geen antwoord op geeft, wordt haar te verstaan gegeven dat zij enkel een identiteitsbewijs kan ophalen in het bijzijn van haar echtgenoot. Een en ander klemt te meer nu deze procedure al ruim 2,5 jaar loopt. Eiseres en referent komen uit een boerendorp waar het onmogelijk is om nadere informatie te verkrijgen. Eiseres heeft hiermee een afdoende op de persoon toegespitste verklaring gegeven voor het ontbreken van officiële documenten. Dat het algemeen ambtsbericht uit 2018 stelt dat er vrijwel geen Eritreeërs zijn zonder een identiteitsdocument laat nog steeds ruimte voor situaties als deze. Eiseres meent dat verweerder op grond van de WI 2018/20, een identificerend interview had moeten afnemen omdat zij een plausibele verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van (meer) officiële documenten. Eiseres heeft meerdere documenten overgelegd waarvan zij meent dat dit originele documenten zijn. Eiseres en referent kunnen een contra-expertise niet betalen om de conclusies over de documenten van Bureau Documenten aan te vechten. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank van 30 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:14505) stelt eiseres dat daarom ter compensatie een identificerend gehoor dient te worden gehouden. De kerkelijke huwelijksakte dient ook als substantieel indicatief bewijs mee te tellen. De schriftelijke verklaring die zij hebben weten te overleggen, is het enige dat zij aanvullend op de eerdere stukken nog konden verkrijgen.
6. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres geen officiële door de Eritrese autoriteiten afgegeven documenten ter onderbouwing van haar identiteit en de gezinsband heeft overgelegd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bewijsnood. Uit het algemeen ambtsbericht over Eritrea van 21 juni 2018 volgt dat alle burgers in beginsel over een of meerdere identiteitsdocumenten, zoals een geboorteakte, een residence card of een identiteitskaart, beschikken. Dat dit ambtsbericht ruimte laat voor de situatie dat sommige Eritreeërs geen identiteitsdocumenten hebben, kan eiseres niet baten omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat daar in haar geval sprake van is. De enkele stelling dat eiseres zich meerdere malen tot de autoriteiten heeft gewend maar dat zij zonder referent geen identiteitskaart krijgt van de autoriteiten, is niet op enigerlei wijze onderbouwd en evenmin blijkt dit uit bijvoorbeeld algemene informatie. De rechtbank ziet daarom, in het licht van de vaste jurisprudentie van de Afdeling, geen aanleiding om in onderhavige zaak anders hierover te oordelen.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres overgelegde indicatieve documenten onvoldoende zijn. Uit het rapport van Bureau Documenten blijkt immers dat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte en de doopakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vals zijn. De enkele stelling dat eiseres en referent ervan uitgaan dat deze documenten wel authentiek zijn en zij ook financieel niet in staat zijn om een contra-expertise op te starten is onvoldoende om het rapport van Bureau Documenten terzijde te schuiven.
9. Nu verweerder, gelet op wat hiervoor is overwogen, zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar gestelde identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, is hij niet ten onrechte niet toegekomen aan de beoordeling van de gestelde familierelatie tussen eiseres en referent. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3884).
10. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is gedaan op 7 augustus 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel