2.2.Tijdens een controle op 11 mei 2020 hebben toezichthouders in dienst van verweerder tussen de eerder geplaatste rij van acht strandhuisjes en de nieuwe rij van twee strandhuisjes een afstand gemeten van 10,4 meter. Tussen de nieuwe rij strandhuisjes en het paviljoen is een afstand gemeten van 17,6 meter.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door het plaatsen van de twee nieuwe strandhuisjes een situatie is ontstaan die in strijd is met artikel 6.2.3, onder p, van het bestemmingsplan. Volgens verweerder schrijft deze bepaling ondubbelzinnig voor dat de onderlinge afstand tussen strandhuisjes overal gelijk is.
Omdat niet kan worden voldaan aan de eisen van het bestemmingsplan, is het plaatsen van de strandhuisjes volgens verweerder een omgevingsvergunningplichtige activiteit. In het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden gegeven. Bovendien is verweerder vanuit beleidsmatig oogpunt niet bereid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het toestaan van meer bebouwing op het strand tast de open en luchtige structuur aan en leidt volgens verweerder tot dichtslibbing van het strand. Verweerder is dan ook niet bereid mee te werken aan het legaliseren van de door verzoekster gewenste situatie door een omgevingsvergunning te verlenen waarbij wordt afgeweken van de eis dat de strandhuisjes op een gelijke afstand van elkaar worden geplaatst. Er is daarom geen zicht op legalisatie. Daarnaast is niet gebleken van omstandigheden en belangen die tot het oordeel leiden dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is tot de daarmee te dienen belangen, aldus verweerder. Verweerder heeft verzoeksters daarom gelast om de vastgestelde overtreding uiterlijk op 30 juni 2020 te beëindigen en beëindigd te houden. Verzoekster kan dit feitelijk doen door:
- beide nieuw geplaatste strandhuisjes te verwijderen; of
- één van de nieuw geplaatste strandhuisjes te verwijderen en het andere nieuw geplaatste strandhuisje zodanig te verplaatsen dat er een afstand van 3 meter bestaat tussen dat strandhuisje en het eerstvolgende strandhuisje (van de bestaande rij van acht strandhuisjes).
Indien verzoekster hieraan niet voldoet verbeurt zij een dwangsom van € 20.000,- ineens.
4. Aangezien verzoekster na het verstrijken van de begunstigingstermijn een dwangsom van € 20.000,- ineens verbeurt indien zij niet aan de last voldoet en verzoekster heeft gesteld dat zij aanzienlijke kosten moet maken om alsnog aan de last te voldoen, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
5. Verzoekster bestrijdt dat sprake is van een overtreding.
Zij voert in de eerste plaats aan dat de voor deze zaak relevante bepalingen uit het bestemmingsplan onverbindend zijn of buiten toepassing gelaten moeten worden. Verzoekster wijst erop dat voor de strandhuisjes geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ vereist is en dat het bestemmingsplan de plaatsing van strandhuisjes binnen het strandvak toestaat. Dat betekent volgens verzoekster dat de strandhuisjes vergunningvrij geplaatst mogen worden. Volgens verzoekster is het niet toegestaan om in een dergelijk geval alsnog bouwregels voor strandhuisjes in het bestemmingsplan op te nemen om op die manier te bewerkstelligen dat voor de strandhuisjes alsnog een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik vereist wordt.
Subsidiair betoogt verzoekster dat zij niet handelt in strijd met het bestemmingsplan.
Er staat naar de mening van verzoekster in de planregels geen verbod op een onderbreking in één rij strandhuisjes per strandvak. Verzoekster stelt dat de planregels zo geïnterpreteerd moeten worden dat bij een strandopgang kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat tussen strandhuisjes onderling een gelijke afstand bestaat. De nota beantwoording zienswijzen bij het bestemmingsplan biedt daar volgens haar aanknopingspunten voor, aangezien daarin wordt gesproken over de mogelijkheid van clustering van bebouwing als de meest gewenste situatie. Uit die formulering en de hierbij behorende illustraties in de nota van beantwoording zienswijzen, leidt verzoekster af dat ook andere situaties mogelijk zijn. Bovendien voldoet de huidige situering van de strandhuisjes volgens verzoekster aan de zogenoemde 25%-regel uit het bestemmingsplan, die voorschrijft dat ten minste 25% van de breedte van een strandvak uit aaneengesloten open ruimte dient te bestaan. Verzoekster stelt dat de afstand tussen de acht eerder geplaatste huisjes en de twee nieuwe huisjes (10,4 meter) hiertoe moet worden opgeteld bij de afstand tussen de twee nieuwe huisjes en het paviljoen (17,6 meter). Ten slotte is het primaire besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd, omdat de mogelijkheid van legalisatie niet is overwogen, aldus verzoekster.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.