Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 juli 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de (nadere) akte van VCP.
2.De verdere beoordeling
€ 1.390,00 (2 punt × tarief € 695)
Rechtbank Den Haag
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 29 juli 2020 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen Visitaties Commissie Pensioenfondsen B.V. (hierna: VCP) en de gedaagde, die mede handelt onder de naam CECG. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 8 april 2020 geoordeeld dat de gedaagde het relatiebeding in de overeenkomst heeft geschonden, waardoor VCP aanspraak heeft op een vergoeding. De gedaagde heeft in deze procedure geprobeerd om de eerdere beslissing te herzien, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen onjuiste juridische of feitelijke grondslag is voor de eerdere uitspraak.
De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.937,50 aan VCP, alsook een voorwaardelijke vordering van € 6.250, afhankelijk van de verlenging van de benoeming van de gedaagde als lid van de Raad van Toezicht van VOPAK. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een contractuele boete van in totaal € 20.000, bestaande uit een eenmalige boete van € 5.000 en een doorlopende boete van € 15.000. De rechtbank heeft ook de vordering van VCP voor buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gedaagde in verzuim is.
De proceskosten zijn aan de zijde van VCP begroot op € 3.513,83, en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, onder de voorwaarde dat VCP meewerkt aan de storting van de door de gedaagde te betalen bedragen op de derdengeldenrekening van de advocaat van VCP. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. L. Alwin.