ECLI:NL:RBDHA:2020:6295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/7939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit voor een minderjarige Albanese vreemdeling met betrekking tot vertrektermijn en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese minderjarige en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2002, had een terugkeerbesluit ontvangen op 18 september 2019, waarin werd bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen vertrektermijn heeft gegeven. Eiser stelt dat hij ten tijde van het besluit minderjarig was en dat er een proportionaliteitstoets had moeten plaatsvinden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingencirculaire 2000.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat er voldoende gronden zijn voor het terugkeerbesluit, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel maken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om geen vertrektermijn te geven, ook al was eiser minderjarig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij in de toekomst geconfronteerd kan worden met het terugkeerbesluit in het kader van een inreisverbod.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd waarbij is bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 4 juni 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Albanese nationaliteit. Op 18 september 2019 is eiser gehoord in verband met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
2. Verweerder heeft een terugkeerbesluit uitgevaardigd waarbij is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, aangezien volgens verweerder een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft daarbij als zware gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken,
en als lichte gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb 2000, vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert daartoe aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van een vertrektermijn. Op grond van paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3281), moet er altijd een proportionaliteitstoets plaatsvinden. Dat is in het geval van eiser ten onrechte niet gebeurd.
Eiser was bovendien ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit minderjarig. Verweerder heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Ter onderbouwing verwijst eiser in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2822) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 augustus 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:8709).
4. Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000 stelt Onze Minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de minister de voor een vreemdeling geldende termijn van vier weken waarbinnen hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, verkorten dan wel bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vb 2000 kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 worden aangenomen indien ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, op de vreemdeling van toepassing zijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Procesbelang
5.1.
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu eiser reeds is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Eiser heeft in de gronden aangevoerd dat hij procesbelang heeft, onder meer omdat hij in de toekomst in het kader van een inreisverbod kan worden geconfronteerd met het terugkeerbesluit. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:909).
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het terugkeerbesluit. Zij vindt in dit kader aansluiting bij de door eiser aangevoerde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2013. Zoals daarin is overwogen, kan verweerder in de toekomst ingevolge artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 een inreisverbod voor de duur van ten hoogste vijf jaar opleggen indien een vreemdeling het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit. Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Uit de door eiser aangevoerde uitspraak van de Afdeling van 6 december 2016 volgt dat verweerder, gezien de in paragraaf A3/3 van de Vc 2000 opgenomen proportionaliteitstoets, het beleid voert dat van het onthouden van een vertrektermijn wordt afgezien indien de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling daartoe nopen. Uit de niet betwiste gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd zoals weergegeven onder 2 en de bijbehorende motiveringen, blijkt in dit geval voldoende dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Voorts blijkt uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 18 september 2019 dat verweerder verschillende vragen heeft gesteld over eisers mogelijke persoonlijke omstandigheden, onder andere over zijn verblijfsrecht, zijn familieleden, zijn medische situatie en zijn zienswijze over het voorgenomen terugkeerbesluit. Eiser heeft geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die het onthouden van een vertrektermijn in zijn geval disproportioneel maken en nopen tot het afzien daarvan.
Dat eiser ten tijde van het bestreden besluit zeventien jaar oud was, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van gehoor van 18 september 2019 dat het gehoor zorgvuldig is geweest en dat aan eiser is toegelicht dat er geen inreisverbod aan hem wordt opgelegd vanwege zijn minderjarigheid. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met zijn leeftijd. In de enkele persoonlijke omstandigheid dat eiser minderjarig was, heeft verweerder gelet op het risico op onttrekking geen aanleiding hoeven zien om een vertrektermijn te geven.
Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank eiser derhalve niet in zijn betoog dat in het terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd waarom aan hem een vertrektermijn is onthouden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier, op 2 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.