ECLI:NL:RVS:2012:BY2822

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201208138/1/V3.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit en inbewaringstelling van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inbewaringstelling. De vreemdeling heeft geklaagd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven over het terugkeerbesluit. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gehoor dat de vreemdeling had gehad te beperkt was om te concluderen dat hij zijn zienswijze had kunnen geven. De Raad van State overweegt dat volgens de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit een administratieve of rechterlijke beslissing is die vaststelt dat het verblijf van een vreemdeling illegaal is en een terugkeerverplichting oplegt. De vreemdeling moet Nederland binnen vier weken verlaten, tenzij de minister besluit dat hij onmiddellijk moet vertrekken vanwege risico's of andere redenen. De Raad van State oordeelt dat de vreemdeling voorafgaand aan het terugkeerbesluit in het kader van zijn inbewaringstelling is gehoord, en dat dit gehoor voldoende was om zijn belangen te waarborgen. De tweede grief van de vreemdeling wordt verworpen, omdat deze geen vragen oproept die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt als kennelijk ongegrond beschouwd en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208138/1/V3.
Datum uitspraak: 5 november 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 9 augustus 2012 in zaken nrs. 12/24185 en 12/24186 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Bij besluit van dezelfde datum is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 augustus 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, het beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft desgevraagd een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling desgevraagd heeft gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze ten aanzien van het uit te vaardigen terugkeerbesluit kenbaar te maken. Aangezien de minister ter zitting van de rechtbank eveneens de mening was toegedaan dat het gehoor voor wat betreft het inreisverbod en terugkeerbesluit te beperkt is geweest voor de conclusie dat de vreemdeling zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken, kan de rechtbank niet in haar oordeel over het terugkeerbesluit worden gevolgd, aldus de vreemdeling.
1.1. Ingevolge artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "terugkeerbesluit" verstaan: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder s, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder "terugkeerbesluit" verstaan: het terugkeerbesluit, bedoeld in artikel 3, punt 4, van de Terugkeerrichtlijn. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, dient de vreemdeling, nadat tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge het tweede lid kan de minister de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien:
a. een risico bestaat dat de desbetreffende vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken;
b. de aanvraag van de desbetreffende vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens; of
c. de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen, voordat het een beschikking geeft waartegen de belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende treffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
1.2. De vreemdeling is voorafgaand aan het nemen van het terugkeerbesluit in het kader van zijn inbewaringstelling gehoord. Het gehoor voor inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, strekt ertoe de vreemdeling in staat te stellen zijn persoonlijke omstandigheden en belangen onder de aandacht van de minister te brengen, opdat de minister deze kan betrekken bij zijn beoordeling of een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert dan wel bij de beoordeling of anderszins vanwege individuele omstandigheden aanleiding bestaat van inbewaringstelling af te zien. In een geval als dit waarin het terugkeerbesluit met name tot doel heeft de verplichting op te leggen dan wel vast te stellen dat de vreemdeling de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten, verschillen de daarvoor relevante persoonlijke omstandigheden en belangen in essentie niet van de persoonlijke omstandigheden en belangen die relevant zijn voor het nemen van een besluit tot inbewaringstelling. Derhalve kan in een geval als dit ter zake van de verplichting tot horen voorafgaand aan respectievelijk het nemen van het terugkeerbesluit en het nemen van het besluit tot inbewaringstelling worden volstaan met één samengesteld gehoor.
De grief faalt.
2. Hetgeen in de tweede grief is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Van Dokkum
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2012
480-755.
Verzonden: 5 november 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser