ECLI:NL:RBDHA:2020:6124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
NL20.6640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een opvolgende asielaanvraag van een Noord-Koreaanse nationaliteit met betrekking tot bescherming in Zuid-Korea

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de opvolgende asielaanvraag van eiseres, een Noord-Koreaanse nationaliteit. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van het feit dat zij ook de Zuid-Koreaanse nationaliteit heeft en zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten kan stellen. De rechtbank had eerder, op 15 september 2017, het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd, omdat er onvoldoende was aangetoond dat eiseres geen toegang zou krijgen tot Zuid-Korea. In het bestreden besluit van 9 maart 2020 verklaarde de staatssecretaris de aanvraag opnieuw niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe elementen (nova) waren aangevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres geen nova had aangevoerd met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs van haar verwacht kon worden dat zij zich in Zuid-Korea vestigde. De rechtbank benadrukte dat het niet alleen gaat om de interpretatie van de Zuid-Koreaanse wetgeving door de staatssecretaris, maar ook om hoe de Zuid-Koreaanse autoriteiten deze wetgeving interpreteren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiseres recht had op ondersteuning en bescherming in Zuid-Korea, gezien haar hoge leeftijd, medische omstandigheden en het ontbreken van een sociaal netwerk in Zuid-Korea.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6640
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

ProcesverloopBij besluit van 18 augustus 2017 heeft verweerder de (opvolgende) asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

Op 15 september 2017 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, dat beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen (zaaknummer NL17.7237).
Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.6641, plaatsgevonden op 24 juni 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Noord-Koreaanse nationaliteit. Op 25 januari 2013 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiseres van rechtswege ook de Zuid-Koreaanse nationaliteit heeft en zich dus onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten kan stellen. Deze afwijzing is in rechte vast komen te staan. [1]
2. Op 21 juni 2017 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 augustus 2017 is die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen (hierna: nova).
3. Bij uitspraak van 15 september 2017 heeft de rechtbank dat besluit vernietigd. In deze uitspraak heeft de rechtbank allereerst geoordeeld dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen nova naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat zij geen toegang zal krijgen tot Zuid-Korea. In rechte staat vast dat eiseres de Zuid-Koreaanse nationaliteit heeft en zich daarom onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten kan stellen. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat eiseres al meer dan tien jaar weg is uit Korea, niet met zich brengt dat zij geen toegang meer zal krijgen tot Zuid-Korea. De stelling van eiseres dat zij familie heeft in Noord-Korea is terecht niet aangemerkt als novum, omdat eiseres dit bij haar eerste asielaanvraag had kunnen en moeten melden. Ten slotte heeft de rechtbank beoordeeld of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen nova naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat van haar niet redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij zich in Zuid-Korea vestigt.
Eiseres heeft hieromtrent betoogd dat zij inmiddels meer dan tien jaar weg is uit Korea. Uit artikel 9 van de North Korean refugees protection and settlement support act (hierna: de Act) volgt dat zij daarom geen recht heeft op bescherming en zeker niet op ondersteuning. Gelet op haar hoge leeftijd, het feit dat zij alleenstaand is en niemand kent in Zuid-Korea, is dat een relevante omstandigheid voor de beantwoording van de vraag of in redelijkheid van haar gevraagd kan worden zich in Zuid-Korea te vestigen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij denkt dat eiseres alsnog in aanmerking zal komen voor bescherming omdat, volgens zijn lezing van de tekst van artikel 9 van de Act, alleen geen ondersteuning wordt geboden indien een Noord-Koreaan bestendig en legaal verblijf heeft gehad in een ander land en daar in het geval van eiseres geen sprake van is. De rechtbank vond dit niet overtuigend, omdat niet is gebleken dat de Zuid-Koreaanse autoriteiten de Act ook op deze manier interpreteren. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het feit dat eiseres meer dan tien jaar weg is niet eraan in de weg staat dat nog steeds redelijkerwijs van haar kan worden verwacht dat zij zich in Zuid-Korea vestigt en waarom dit dus niet als novum kan worden gezien.
4. Bij het – vervolgens pas op 9 maart 2020 genomen – bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag opnieuw niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van nova. Met betrekking tot artikel 9 van de Act merkt verweerder allereerst op dat deze wet ziet op bescherming en ondersteuning op economisch en sociaal gebied en niet op verdragsrechtelijke bescherming. Ten tweede merkt verweerder op dat de voorwaarden die in de Act genoemd worden los staan van het verkrijgen van het Zuid-Koreaanse staatburgerschap. Verder is niet gebleken dat eiseres 10 jaar lang in haar eigen onderhoud heeft voorzien, zodat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van de Act. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij op grond van dit artikel zal worden uitgesloten van ondersteuning en bescherming. Voorts wordt opgemerkt dat Zuid-Korea sinds 2000 een sociaal vangnet heeft in de vorm van een National Basic Livelihood Security System (NBLSS). Verweerder verwijst naar artikel 2, tweede lid, van de NBLSS en stelt dat dit een bestaansminimum garandeert voor Zuid-Koreaanse staatsburgers. Eiseres heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat er in haar geval geen sprake zal zijn van ondersteuning en bescherming en dat zij daardoor in een situatie zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [2] Verweerder concludeert daarom dat het feit dat eiseres langer dan 10 jaar weg is uit Korea niet als novum kan worden aangemerkt. Ook de stelling van eiseres dat zij nog familie heeft in Noord-Korea is volgens verweerder geen novum. Tot slot is ook haar leeftijd geen novum.
5. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Gelet op de uitspraak van de rechtbank van 15 september 2017 is alleen nog in geschil of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen nova heeft aangevoerd met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs van haar verlangd kan worden dat zij zich vestigt in Zuid-Korea. De rechtbank zal daarom niet meer ingaan op wat in beroep is aangevoerd over de familie van eiseres in Noord-Korea.
7. Artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw [3] bepaalt dat bij de beoordeling van een aanvraag onder meer rekening wordt gehouden met de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn nationaliteit kan beroepen.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat in het geval waarin een vreemdeling zich onder de bescherming van een ander land kan stellen, alle door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden bij de beoordeling dienen te worden betrokken. Het is dus niet zo, zoals verweerder ter zitting van 24 juni 2020 heeft betoogd, dat alleen asielgerelateerde gronden meegewogen hoeven te worden. Verweerder heeft in het bestreden besluit dus ten onrechte overwogen dat het aan eiseres is om aan te tonen dat zij geen ondersteuning en bescherming zal krijgen van de Zuid-Koreaanse autoriteiten en daardoor in een situatie zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder had moeten beoordelen of, gelet op alle feiten en omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, nog steeds in redelijkheid van haar verwacht kan worden dat zij zich in Zuid-Korea vestigt.
9. Verweerders verwijzing naar de Act en de NBLSS is onvoldoende voor de conclusie dat dit in redelijkheid van eiseres verwacht mag worden. Zoals de rechtbank al heeft geoordeeld in de uitspraak van 15 september 2017 is het niet relevant hoe verweerder de Zuid-Koreaanse wetgeving interpreteert, maar hoe de Zuid-Koreaanse autoriteiten dat doen. Het was aan verweerder om nader te onderzoeken en motiveren op welke ondersteuning eiseres precies recht heeft op grond van die wetgeving en of dat voldoende is voor een acceptabele levensstandaard. Daarbij had verweerder rekening moeten houden met aspecten als de hoge leeftijd van eiseres, haar medische omstandigheden en het feit dat zij in Zuid-Korea niemand kent en dus geen sociaal netwerk heeft om haar te ondersteunen. Gebleken is dat zij in Nederland in een aangepaste kamer op een asielzoekerscentrum verblijft en dat zij een netwerk van mensen om zich heen heeft die haar helpen met onder meer doktersbezoek en boodschappen. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat eiseres slechthorend en slechtziend is, dat zij slecht ter been is en daarom met een rollator loopt en dat zij nog verschillende andere medische klachten heeft. Door te overwegen dat het enkele feit dat eiseres ouder is geworden geen novum is, geeft verweerder geen blijk van een integrale beoordeling van alle aangevoerde feiten en omstandigheden.
10. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiseres geen nova heeft aangevoerd met betrekking tot de vraag of in redelijkheid van haar verwacht kan worden dat zij zich in Zuid-Korea vestigt. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, nu verweerder nader onderzoek dient te doen. Wel zal de rechtbank een termijn stellen voor het nemen van een nieuw besluit, om te voorkomen dat de zaak opnieuw (veel) te lang stil blijft liggen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,- (duizendvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 10 april 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:6868) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2015 (201503187/1/V2, niet gepubliceerd).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Vreemdelingenwet 2000
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie de uitspraken van 18 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2815), 11 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2954) en 28 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1240).