ECLI:NL:RBDHA:2015:6868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
AWB 15/2298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Noord-Koreaanse nationaliteit met verwijzing naar Zuid-Korea als beschermingsalternatief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Noord-Koreaanse vrouw. De eiseres had op 25 januari 2013 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 9 januari 2015 door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, waardoor dit onderdeel niet verder werd besproken. Eiseres heeft verklaard dat zij problemen heeft ondervonden in Noord-Korea vanwege haar politieke overtuiging en dat zij niet kan terugkeren naar Noord-Korea zonder gevaar te lopen voor haar leven.

De rechtbank oordeelde dat eiseres van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezit, aangezien de Zuid-Koreaanse wetgeving bepaalt dat iedereen met een Noord-Koreaanse ouder automatisch Zuid-Koreaans staatsburger is. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat eiseres zich onder de bescherming van Zuid-Korea kan stellen, ondanks dat zij geen identiteitsdocumenten heeft en dat de Zuid-Koreaanse autoriteiten een veiligheidsonderzoek moeten uitvoeren bij haar binnenkomst. De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om de uitkomst van dit onderzoek af te wachten, omdat eiseres al recht heeft op de Zuid-Koreaanse nationaliteit.

De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiseres over haar hoge leeftijd en de mogelijkheid dat Noord-Koreaanse spionnen haar in Zuid-Korea zouden kunnen vinden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht de asielaanvraag heeft afgewezen, omdat eiseres zich kan beroepen op de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2015 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. C.C.H.M. Backerra,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van 25 januari 2013 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten (het terugkeerbesluit).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, zodat dit besluitonderdeel geen bespreking behoeft.
2. Eiseres heeft verklaard dat zij afkomstig is uit Noord-Korea en problemen heeft ondervonden vanwege haar (toegedichte) politieke overtuiging (anti-revolutionair) dan wel omdat zij activiteiten heeft verricht voor (of behoort tot) enige politieke of maatschappelijke organisatie.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de Noord-Koreaanse nationaliteit bezit dat niet van haar gevergd kan worden dat zij terugkeert naar Noord-Korea omdat dat in strijd zou zijn met het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 van het EVRM.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van haar Noord-Koreaanse nationaliteit niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Van eiseres kan redelijkerwijs worden verwacht dat zij zich onder bescherming stelt van het land waar zij zich op het staatsburgerschap kan beroepen, te weten Zuid-Korea (artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000).
5. Eiseres heeft aangevoerd dat niet op voorhand vaststaat dat zij zich bij binnenkomst in Zuid-Korea op het staatsburgerschap kan beroepen omdat de Zuid-Koreaanse autoriteiten hier eerst een onderzoek naar instellen. De uitkomst staat niet op voorhand vast omdat eiseres Noord-Korea lang geleden heeft verlaten. Het tegenwerpen van het beschermingsalternatief kan pas aan de orde zijn als de Zuid-Koreaanse autoriteiten het staatsburgerschap hebben vastgesteld en verweerder zich daarvan heeft vergewist.
6. Deze grond slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 18 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2815) geoordeeld dat een beschermingsalternatief slechts kan worden tegengeworpen, indien betrokkene de nationaliteit van dat land daadwerkelijk heeft. Niet voldoende is dat hij die nationaliteit zou kunnen krijgen. Artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 moet aldus worden uitgelegd dat voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief vereist is dat de vreemdeling de nationaliteit van het desbetreffende land op het moment van tegenwerping daadwerkelijk heeft en de bescherming van dat land kan krijgen. De bewijslast dat is voldaan aan de vereisten die artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 stelt voor het tegenwerpen van het beschermingsalternatief, rust op verweerder. Indien aan deze vereisten is voldaan kan dit, gelet op het karakter van het tegenwerpen van het beschermingsalternatief, de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zelfstandig dragen.
8. Zoals ook de Afdeling in genoemde uitspraak heeft overwogen, blijkt uit de Zuid-Koreaanse ‘Nationality Act’ dat elk persoon die bij geboorte minstens één Noord-, dan wel Zuid-Koreaanse ouder had, vanaf zijn geboorte van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezit. Daarop worden in die wet geen uitzonderingen gemaakt, bijvoorbeeld uit het oogpunt van openbare orde en nationale veiligheid. Aangezien eiseres de Noord-Koreaanse nationaliteit heeft, heeft zij sinds haar geboorte van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit. Er is dan ook geen sprake van de situatie dat zij het Zuid-Koreaans staatsburgerschap nog moet verkrijgen, zodat er in beginsel kan worden uitgegaan van een beschermingsalternatief.
9. Gelet op het feit dat eiseres geen identiteits- en nationaliteitsdocumenten heeft, zullen de Zuid-Koreaanse autoriteiten de Noord-Koreaanse nationaliteit van eiseres bij binnenkomst wel nog vast moeten stellen middels een zogenaamd veiligheidsonderzoek. Het betoog van eiseres komt er op neer dat verweerder de uitkomsten van dat veiligheidsonderzoek zou moeten afwachten alvorens een beslissing op de asielaanvraag te nemen, omdat eiseres bij een negatieve uitslag de bescherming door Zuid-Korea ontzegd kan worden.
10. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals in het voorgaande is overwogen, is niet in geschil dat eiseres van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezit. Dat betekent dat zij zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten kan stellen. Gezien de toelichting van verweerder in het verweerschrift, onder verwijzing naar de nota’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 september 2014 en 5 januari 2015, doet het veiligheidsonderzoek dat door de Zuid-Koreaanse autoriteiten wordt verricht daaraan geen afbreuk. Het veiligheidsonderzoek kan er immers niet toe leiden dat eiseres de Zuid-Koreaanse nationaliteit verliest, en daarmee haar mogelijkheid zich te beroepen op de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten, ook niet na een langdurig verblijf buiten (Noord-)Korea.
11. Ook overigens is de aard en intensiteit van het veiligheidsonderzoek blijkens die nota’s niet zodanig dat verweerder de uitkomst daarvan had moeten afwachten alvorens het bestreden besluit te nemen, omdat twijfelachtig is of eiseres zich op het beschermingsalternatief zal kunnen beroepen. Immers, bij een veiligheidsonderzoek dat erop is gericht om valselijk beweerde Noord-Koreaanse nationaliteit te ontmaskeren, hoeven slechts redelijk eenvoudige vragen over de eigen leefomgeving in Noord-Korea worden beantwoord. Wie afkomstig beweert te zijn uit een bepaalde plaats, krijgt vragen en foto’s over en van locaties en personen voorgeschoteld waar betrokkene – indien hij werkelijk afkomstig is uit de desbetreffende plaats – zonder moeite een antwoord op kan geven. Nu eiseres heeft gesteld dat zij de Noord-Koreaanse nationaliteit bezit en dat zij vanaf haar geboorte in 1938 tot haar vertrek naar China in juli 2007 in Noord-Korea heeft verbleven en van 1967 tot juli 2007 op hetzelfde adres heeft gewoond valt niet te verwachten dat eiseres redelijk eenvoudige vragen over haar woonomgeving niet zal kunnen beantwoorden, zodat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat de van rechtswege bestaande Zuid-Koreaanse nationaliteit zal worden vastgesteld.
12. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat gelet op haar hoge leeftijd (77 jaar) in redelijkheid geen beschermingsalternatief kan worden tegengeworpen.
Verweerder heeft te dien aanzien terecht gesteld dat het enkele feit dat eiseres al op leeftijd is, onvoldoende is om in aanmerking te komen voor vluchtelingschap en dat in die leeftijd geen grond wordt gezien voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
13. De ter zitting opgeworpen grief dat Noord-Koreaanse spionnen eiseres in Zuid-Korea weten te vinden en zullen meenemen naar Noord-Korea, heeft eiseres niet onderbouwd. Deze grief slaagt niet.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht de asielaanvraag afgewezen omdat eiseres zich onder bescherming kan stellen van de Zuid-Koreaanse autoriteiten.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen - van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.