ECLI:NL:RBDHA:2020:6115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 3627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horecainrichting wegens illegaal gokken en verstoring van de openbare orde

Op 6 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een horecainrichting in Waddinxveen. De burgemeester had op 24 april 2020 besloten de horecainrichting voor zes maanden te sluiten vanwege illegaal gokken en overtredingen van de coronamaatregelen. Verzoekster, de eigenaar van de horecainrichting, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 juni 2020 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en de burgemeester vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester aannemelijk had gemaakt dat er illegaal gegokt werd in de horecainrichting. Dit werd onderbouwd door de aanwezigheid van fiches, kaartspellen en contant geld tijdens een politie-inval op 5 april 2020. Verzoekster betwistte de beschuldigingen en stelde dat de aanwezigen enkel hielpen met het inladen van emballage. De voorzieningenrechter verwierp deze argumenten en concludeerde dat de sluiting van de horecainrichting in het belang van de openbare orde was, gezien de cumulatie van feiten en omstandigheden, waaronder eerdere overtredingen en de aanwezigheid van personen met een strafblad.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. G.A. Verhoeven. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3627
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.C. Herrewijnen),
tegen

de burgemeester van Waddinxveen, verweerder

(gemachtigde: mr. E.R. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de sluiting van de horecainrichting “ [horecainrichting] ”, gevestigd aan de [adres] [nummer] te [vestigingsplaats] , gelast voor de periode van zes maanden.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 29 juni 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft de sluiting van de horecainrichting gelast in het belang van de openbare orde op grond van artikel 2:30 van de Algemene Plaatselijke Verordening Waddinxveen 2009 (de APV). Volgens verweerder was de horecainrichting geopend voor publiek terwijl deze gesloten had moeten zijn op grond van de derde Noodverordening Covid-19 Veiligheidsregio Hollands Midden (de Noodverordening) en werd er illegaal gegokt gelet op de aanwezigheid van fiches en (poker)spellen. Verweerder acht een sluiting van zes maanden evenredig en ziet geen aanleiding om een kortere sluiting op te leggen of om andere sluitingstijden vast te leggen.
Verweerder baseert zich op bestuurlijke rapportages van de politie. Uit de rapportage van 6 april 2020 blijkt dat in de periode van 26 maart 2020 tot 5 april 2020 de politie een aantal voertuigen rondom de inrichting heeft zien staan en aan de achterzijde van de inrichting werd licht en schimmen waargenomen. Op 5 april 2020 omstreeks 01:15 uur is de politie de horecainrichting binnengetreden en zijn in de rookruimte 26 personen aangetroffen. Op de tafel lagen kaartspellen, (poker)fiches en een notitieblok. In een portemonnee in de kast werd een bedrag aangetroffen van € 1.347,45 waarvan de heer [echtgenoot] (de echtgenoot van verzoekster) verklaarde eigenaar te zijn, alsmede een bedrag van € 385,- in zijn broekzak. Verder constateerde de politie dat nadat de personen waren vertrokken, de voertuigen om de horecainrichting weg waren en 17 van de personen recente antecedenten hebben. Bij de doorzoeking werd verzoekster niet aangetroffen. Wel waren aanwezig de echtgenoot van verzoekster en [leidinggevende] , beide leidinggevende.
De politie heeft blijkens bestuurlijke rapportages eerder de horecainrichting doorzocht. Uit de rapportage van 12 juni 2019 blijkt dat op die dag de inrichting is doorzocht en daarbij – onder meer – de volgende goederen werden aangetroffen:
- twee aangesloten gokkasten in de rookruimte, zonder aanwezigheidsvergunning;
- op diverse plekken gezelschapspellen en kaartspellen, waaronder poker;
- portemonnee met € 3.010,- aan briefgeld in de rokersruimte.
De bestuurlijke rapportages omvatten verder waarnemingen van de politie en meldingen van december 2018 tot en met juni 2020.
3. Verzoekster is eigenaar van de horecainrichting en verzoekt om de sluiting op te schorten. Zij betwist dat er gegokt is op 5 april 2020 of op eerdere momenten in de horecainrichting. De personen die aanwezig waren zouden helpen met het inladen van emballage en de levering is niet doorgegaan wegens tussenkomst van de politie. De aanwezigheid van kaartspellen en fiches maakt niet dat er is gegokt en de politie heeft niet waargenomen dat om geld of prijzen werd gegokt. Het geld dat aanwezig was betrof de horecaportefeuille van de inrichting ten behoeve van een openstaande factuur. Ook de ‘aard van de bezoeker’ mag verweerder niet baseren op de aanwezige personen op 5 april 2020. Verder is volgens verzoekster niet gebleken dat de horecainrichting een gevaar is voor de openbare orde en zijn er reeds maatregelen genomen tegen de overtreding van de Noodverordening, waardoor een sluiting niet langer nodig is. Bovendien is voor de overtreding van de Noodverordening reeds een last onder dwangsom opgelegd door de voorzitter van de Veiligheidsregio Hollands-Midden (de Veiligheidsregio), waardoor een sluiting van de horecainrichting in strijd is met de cumulatiebepaling. Tot slot voert verzoekster aan dat de maatregel onevenredig is. Verweerder hanteert geen (kenbaar) handhavingsbeleid en de veronderstelde overtreding staat niet in verhouding tot de grote financiële gevolgen voor verzoekster en de horecainrichting met mogelijk een (persoonlijk) faillissement.
4. Volgens artikel 2:30 van de APV kan verweerder in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Gokken
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat in de horecainrichting illegaal gegokt is. De goederen die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van 5 april 2020 – 40 witte fiches, 45 blauwe fiches, 1 dealer fiche, een notitieblokje, grote hoeveelheden briefgeld – en de 26 personen in de rookruimte maken aannemelijk dat er in de horecainrichting wordt gegokt. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ook heeft gewezen op de voorgaande doorzoekingen waarbij tevens goederen zijn aangetroffen die duiden op gokken in de horecainrichting. Op 2 juni 2019 trof de politie ‘cash centers’ en twee gokkasten aan. Op 3 juni 2019 trof de politie 15 personen in de rookruimte aan die aan het kaarten waren. Op 12 juni 2019 zijn kaartspellen, grote hoeveelheden contant geld en verschillende personen in de rookruimte aangetroffen.
5.2.
Verzoekster betoogt dat pokeren geen illegale gokactiviteit is. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat de grote hoeveelheden contant geld er op duiden dat er werd gepokerd voor geld en dat in de horecainrichting illegale gokactiviteiten plaatsvonden. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1518).
5.3.
Verzoekster stelt dat hoewel het aantal personen op 5 april 2020 niet had gemogen gelet op de coronamaatregelen, dit niet maakt dat zij aan het gokken waren nu de personen aanwezig waren voor het inladen van emballage. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster een factuur en e-mail van Horeca Vandaag (de leverancier) overgelegd. In de e-mail van 15 april 2020 staat dat de afspraak van 4 april 2020 niet is doorgegaan “gezien de omstandigheden die hebben plaatsgevonden”. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat de personen aanwezig waren in de horecainrichting om te helpen met de emballage. Uit de factuur van de leverancier blijkt dat de leverdatum 1 april 2020 is. Verzoekster heeft hiervoor ter zitting geen afdoende verklaring gegeven. Daarbij heeft verweerder ter zitting onweersproken betoogd dat de leverancier volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is gevestigd op een woonadres waardoor er twijfel ontstaat over de leverancier en de factuur. Verder acht de voorzieningenrechter het ongeloofwaardig dat de gestelde afspraak voor het ophalen van de emballage ten tijde van het binnentreden door de politie – om 01:15 uur – nog niet zou hebben plaatsgevonden.
5.4.
Ook de stelling dat het contant geld aanwezig was voor de betaling van een openstaande factuur aan de leverancier, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Uit de factuur blijkt dat de betaling van het bestelde overgemaakt moet worden naar een IBAN-nummer waardoor verzoekster niet wordt gevolgd in haar stelling dat de factuur contant wordt betaald. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat het contant geld aanwezig was om het illegaal gokken te faciliteren. De enkele omstandigheid dat het geld niet op de tafel is aangetroffen leidt niet tot een ander oordeel. De politie heeft bij de horecainrichting aangeklopt en pas na herhaaldelijk roepen is de deur opengedaan. Het is voor de personen mogelijk geweest om contant geld weg te leggen.
5.5.
Vervolgens is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat illegale gokactiviteiten een gevaar vormen voor de openbare orde. De voorzieningenrechter verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraak van 24 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3439), waaruit naar voren komt dat verweerder zich in het algemeen op het standpunt mag stellen dat met illegaal gokken de openbare orde nadelig wordt beïnvloed. Daarbij wordt van belang geacht dat bij illegale gokactiviteiten geen sprake is van consumentenbescherming, verslavingspreventie en correcte afdracht van middelen. Ook kan niet worden gewaarborgd dat minderjarigen geen toegang krijgen tot de activiteiten. Bovendien geldt in het algemeen dat illegale gokactiviteiten criminaliteit aantrekken, onder meer door de mogelijkheid van het witwassen van zwart geld. Criminaliteit oefent in zijn algemeenheid een negatieve invloed uit op het woon- en leefklimaat en het is aannemelijk dat bekendheid van de inrichting ten aanzien van witwassen van crimineel geld zorgt voor mogelijke toeloop van ongewenste personen. Het voorhanden hebben en verplaatsen van grote bedragen in contanten brengt daarnaast een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee, namelijk een risico op al dan niet gewelddadige berovingen en overvallen.
Cumulatie van feiten en omstandigheden
6.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat naast de illegale gokactiviteiten andere omstandigheden ten grondslag liggen aan de sluiting van de horecainrichting. Volgens verweerder rechtvaardigt de cumulatie van de feiten en omstandigheden een sluiting.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht heeft gewezen op andere feiten en omstandigheden die bijdragen aan de beslissing om de horecainrichting te sluiten. Zo heeft verweerder er op gewezen dat de leverancier staat ingeschreven op een woonadres, van buitenaf niet zichtbaar is wat in de horecainrichting plaatsvindt, eenzelfde groep personen aanwezig is in de horecainrichting – de politie heeft dezelfde voertuigen regelmatig bij de horecainrichting waargenomen – en deze personen recente antecedenten hebben voor gewelds-, drugsdelicten en wapenbezit. Ook de omstandigheden uit de bestuurlijke rapportages en doorzoekingen, zoals de afwezigheid van een menukaart, dat de keuken schoon en leeg is, verzoekster niet aanwezig is ondanks dat zij volgens de horecavergunning aanwezig moet zijn, de horecainrichting geopend is na sluitingstijd – een overtreding van artikel 2:29 van de APV – en de afwezigheid van een terras, heeft verweerder terecht aangemerkt als aanwijzingen dat de horecainrichting niet zoals een gebruikelijke horecainrichting wordt geëxploiteerd.
6.3.
Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder de aanwezigheid van het aantal personen mee heeft mogen wegen in zijn beoordeling om artikel 2:30 van de APV toe te passen. Door geopend te zijn voor bezoekers heeft de horecainrichting de Noodverordening overtreden. Deze overtreding is een verstoring van de openbare orde nu horecainrichtingen werden geacht gesloten te zijn. Hoewel het hierbij om één overtreding gaat van de Noodverordening en verzoekster stelt maatregelen te hebben genomen om een volgende overtreding te voorkomen, mag verweerder de overtreding meewegen in zijn besluitvorming.
7. Concluderend, de voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder gelet op de cumulatie van feiten en omstandigheden op grond van artikel 2:30 van de APV in redelijkheid de horecainrichting heeft gesloten in het belang van de openbare orde en hij heeft mogen afzien van een minder ingrijpende maatregel.
8. Verzoekster betoogt dat de last onder bestuursdwang een verboden cumulatie van sancties is volgens artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu de Veiligheidsregio een last onder dwangsom heeft opgelegd voor overtreding van de Noodverordening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met artikel 5:6 van de Awb omdat in een samenloop van overtredingen waarbij verschillende bestuursorganen tot handhaving bevoegd zijn, een combinatie van herstelsancties is geoorloofd. De Veiligheidsregio heeft een herstelsanctie opgelegd voor het voorkomen van nieuwe overtredingen van de Noodverordening waar verweerder een herstelsanctie heeft opgelegd om de verstoorde openbare orde te herstellen naar de situatie van voor de overtreding. De regelgeving voor de herstelsanctie alsmede het doel is niet hetzelfde wat maakt dat er geen schending is van artikel 5:6 van de Awb. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 15 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI1046) en 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1065).
9. Verder heeft verzoekster betoogd dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht waarom de personen aanwezig waren in de horecainrichting en verweerder niet kenbaar heeft betrokken dat er maatregelen zijn genomen om nieuwe overtredingen te voorkomen en reeds een last onder bestuursdwang is opgelegd door de Veiligheidsregio. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder bij de beslissing op het bezwaar de motivering verder kan uiteenzetten en ziet in dit betoog geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
Conclusie
10. Het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 6 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.