200805389/1/H1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Akkoord! primair openbaar, gevestigd te Venlo,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 mei 2008 in zaak
nr. 07/1241 in het geding tussen:
de stichting Stichting Akkoord! primair openbaar
het college van burgemeester en wethouders van Maasbree.
Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasbree (hierna: het college) besloten tot onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden op het perceel Westeringlaan 18 te Maasbree (hierna: het perceel) en de stichting Stichting Akkoord! primair openbaar (hierna: Stichting Akkoord), onder aanzegging van een preventieve dwangsom, gelast de werkzaamheden in het LLTB-gebouw onmiddellijk te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 18 juli 2007 heeft het college het door Stichting Akkoord daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2008, verzonden op 2 juni 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door Stichting Akkoord daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Stichting Akkoord bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2009, waar Stichting Akkoord, vertegenwoordigd door mr. D.W. van Putten-de Waard, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.J. van Houtert en D. van Berlo, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Stichting Akkoord betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 4 juli 2006 niet rechtmatig tot stand is gekomen. Volgens Stichting Akkoord voldoet dit besluit niet aan in de Gemeentewet daaraan gestelde eisen, nu dit besluit is genomen buiten een vergadering van het college.
2.1.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de Gemeentewet zich er niet tegen verzet dat door het college in spoedeisende gevallen besluiten worden genomen buiten een vergadering van het college.
2.2. Stichting Akkoord betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bouwwerkzaamheden niet bouwvergunningvrij zijn reeds omdat er geen sprake is van voortzetting van het bestaande niet wederrechtelijk gebruik, nu het voormalige gebruik van het gebouw niet op één lijn is te stellen met het gebruik van het gebouw ten behoeve van onderwijsdoeleinden. Stichting Akkoord voert daartoe aan dat het gebouw al geruime tijd in het geheel niet meer in gebruik was en dat zij ten tijde van het besluit van 18 juli 2007 niet langer voornemens was het gebouw geschikt te maken voor onderwijsdoeleinden.
2.2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, sub 3, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), voor zover thans van belang, wordt als van beperkte betekenis aangemerkt het aanbrengen van een verandering van
niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan het kenmerk dat het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
2.2.2. Dit betoog faalt. Gelet op de aard van de bouwwerkzaamheden, die ten tijde van het besluit van het college van 4 juli 2006 werden uitgevoerd, welke, naar ook door Stichting Akkoord niet wordt betwist, gericht waren op het geschikt maken van het gebouw voor het geven van onderwijs, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze bouwvergunningsplichtig zijn omdat niet wordt voldaan aan het vereiste dat het bestaande
niet-wederrechtelijk gebruik wordt voortgezet. Dat Stichting Akkoord ten tijde van het besluit van 18 juli 2007 niet meer beoogde het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs, maar voornemens was het gebouw geschikt te maken voor de opslag van schoolmateriaal, doet aan de rechtmatigheid van het besluit van 4 juli 2006, zoals die in de bezwaarschriftprocedure ter beoordeling stond, niet af. Overigens is ook het gebruik van opslag niet in overeenstemming met het bestemmingsplan "Woongebieden Maasbree", op grond waarvan op het perceel de bestemming "Wonen" rust.
2.3. Stichting Akkoord betoogt tenslotte dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat zij rauwelijks is geconfronteerd met het besluit van het college tot stillegging van de bouwwerkzaamheden, hetgeen aan handhaving in de weg staat, en dat gelijktijdige toepassing van bestuursdwang en een last onder dwangsom niet mogelijk is.
2.3.1. Dit betoog faalt. Aan de omstandigheid dat zij rauwelijks is geconfronteerd met het besluit van het college tot stillegging van de bouwwerkzaamheden kan niet de betekenis worden toegekend die Stichting Akkoord daaraan gehecht wil zien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2008 in zaak nr.
200801404/1), is de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Woningwet, bij uitstek gericht op onmiddellijke stillegging van de met die wet strijdige bouwwerkzaamheden, waarbij gelet op de aard en het beoogde doel van die bevoegdheid geen belangenafweging behoeft plaats te vinden. Voorts is, anders dan Stichting Akkoord aanvoert, niet in strijd met de artikelen 5:31, 5:32, eerste lid, en artikel 5:36 van de Algemene wet bestuursrecht zowel bestuursdwang toegepast als een last onder dwangsom opgelegd. Het besluit van 4 juli 2006 ziet immers op twee verschillende overtredingen. De stillegging van de bouw beoogt een op dat moment plaatsvindende overtreding met onmiddellijke ingang te beëindigen.
De last onder dwangsom is opgelegd ter voorkoming van een nieuwe overtreding in de toekomst. De enkele start van de bouwwerkzaamheden is voldoende om de verwachting te rechtvaardigen dat overtreding in de toekomst dreigt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009