201504548/1/A3.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma Café De Kater, gevestigd te Culemborg, alsmede haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Culemborg, (hierna tezamen en in enkelvoud: Café De Kater),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2015 in zaak nr. 14/7063 in het geding tussen:
Café De Kater
en
de burgemeester van Culemborg.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2014 heeft de burgemeester de ten behoeve van Café De Kater verleende exploitatievergunning en de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW-vergunning) met ingang van 28 april 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 9 september 2014 heeft de burgemeester het door Café De Kater daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 april 2015 heeft de rechtbank het door Café De Kater daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2014 vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Café De Kater hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Café De Kater heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2016, waar Café De Kater, [vennoot A] en [vennoot B], allen vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, bijgestaan door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door D. Lammers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De burgemeester heeft op 20 maart 2012 een DHW-vergunning en op 24 april 2012 een exploitatievergunning verleend voor de uitoefening van horecainrichting Café De Kater aan de [locatie] te Culemborg. Op 8 maart 2014 hebben verbalisanten het café bezocht voor een controle. In een ruimte boven het café hebben zij drie professionele speeltafels aangetroffen, waarvan één opgeklapt in een hoek stond. Aan één van de speeltafels zaten zes personen, allen met fiches voor zich, waarbij één persoon als spelleider fungeerde.
2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW dienen leidinggevenden van het horecabedrijf niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de bij artikel 8 geldende eisen.
Ingevolge artikel 2:34A van de Algemene Plaatselijke Verordening Culemborg 2011-1 kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:
a. indien aannemelijk is, dat de houder van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
b. indien de houder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
c. indien zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
(…).
3. De burgemeester heeft aan de intrekking van de exploitatievergunning ten grondslag gelegd dat illegale gokactiviteiten in de inrichting hebben plaatsgevonden. De burgemeester heeft zich daarbij gebaseerd op verscheidene rapportages van de politie en verklaringen, waaronder de rapportage van de controle op 8 maart 2014. Gelet op de illegale gokactiviteiten hebben zich volgens de burgemeester in of vanuit de inrichting feiten voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting een gevaar oplevert voor de openbare orde dan wel een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting. Tevens acht de burgemeester het aannemelijk dat de leidinggevenden bij die feiten betrokken zijn geweest, dan wel dat hun nalatigheid kan worden verweten, omdat die feiten in of vanuit de inrichting hebben plaatsgevonden.
Aan de intrekking van de DHW-vergunning heeft de burgemeester eveneens ten grondslag gelegd dat, gelet op de illegale gokactiviteiten die zich in de inrichting hebben voorgedaan, het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Voorts voldoen de leidinggevenden volgens de burgemeester niet meer aan het vereiste dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft, na tot het oordeel te zijn gekomen dat het besluit van 9 september 2014 voor vernietiging in aanmerking komt, zelf in de zaak voorzien. Zij heeft overwogen dat de burgemeester, gelet op de aanwezige feiten en omstandigheden, heeft mogen aannemen dat bij het pokeren geld werd ingezet en derhalve illegale gokactiviteiten hebben plaatsgevonden in de ruimte boven het café. Doordat de leidinggevenden deze illegale gokactiviteiten hebben toegestaan dan wel hebben nagelaten de juiste stappen te ondernemen om daaraan een einde te maken, voldoen zij niet langer aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. De burgemeester heeft derhalve terecht de DHW-vergunning op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW ingetrokken. Met betrekking tot de exploitatievergunning heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester de illegale gokactiviteiten in de ruimte boven het café heeft kunnen kwalificeren als feiten die zich vanuit de inrichting hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde. De burgemeester heeft vervolgens in redelijkheid het algemeen belang dat is gediend met het optreden tegen illegale situaties en het voorkomen van precedentwerking kunnen laten prevaleren boven de belangen van Café De Kater. De burgemeester heeft de exploitatievergunning derhalve in redelijkheid kunnen intrekken, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
5. Café De Kater betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar bezwaar ongegrond heeft verklaard. Zij betoogt dat het dossier onvoldoende grondslag biedt voor het oordeel dat op 8 maart 2014 illegale gokactiviteiten hebben plaatsgevonden in de ruimte boven het café en dat de leidinggevenden van slecht levensgedrag zijn. Zij voert daartoe aan dat haar niet bekend is welk kaartspel werd gespeeld. De rechtbank heeft dan ook te lichtvaardig aangenomen dat zij niet betwist dat op die dag is gepokerd. Voorts voert zij aan dat niet is vastgesteld dat werd gespeeld om geld. Er is geen gelegenheid gegeven om mede te dingen naar prijzen of premies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet op de kansspelen. De enkele verklaring van de portier dat wel om geld wordt gespeeld is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Hij was op 8 maart 2014 niet aanwezig en heeft dus niet kunnen waarnemen wat in de ruimte is voorgevallen. De verklaring is ook anderszins ten onrechte door de rechtbank bij de beoordeling betrokken. De burgemeester heeft uitdrukkelijk gesteld dat alleen de gedragingen en bevindingen van 8 maart 2014 aan de intrekking van de vergunningen ten grondslag zijn gelegd. Het is derhalve niet relevant of op andere momenten in het café illegale gokactiviteiten hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat niet is uitgesloten dat de verklaring van de portier door de verbalisanten verkeerd is begrepen. Zijn verklaring wordt ook niet ondersteund door andere verklaringen. Voorts betwist Café De Kater dat pokeren voor geld een gevaar voor de openbare orde dan wel een bedreiging voor het woon- en leefklimaat is. De verweten situatie verschilt in zoverre niet van de situatie waarin niet om geld wordt gespeeld, aldus Café De Kater.
5.1. In hoger beroep wordt niet meer betwist dat de ruimte boven het café onderdeel is van de inrichting.
5.2. De burgemeester heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat gedurende de gehele procedure ervan is uitgegaan dat in die ruimte werd gepokerd. In de zienswijze hebben [vennoot A] en [vennoot B] gesteld de pokeractiviteiten bij de afdeling veiligheid en handhaving van de gemeente te hebben gemeld. Daarbij komt dat in de in hoger beroep door Café De Kater overgelegde verklaring van [persoon], die op 8 maart 2014 door de politie als deelnemer aan het spel in de ruimte boven het café is aangetroffen, expliciet wordt gesteld dat ten tijde dat de verbalisanten die ruimte betraden werd gepokerd. Ook ter zitting heeft Café De Kater te kennen gegeven dat er werd gepokerd. Het betoog dat niet vaststaat dat in de inrichting is gepokerd, faalt derhalve.
5.3. Anders dan Café De Kater heeft betoogd, volgt uit het besluit van 24 april 2014 niet dat alleen de omstandigheden zoals die zijn waargenomen door de verbalisanten op 8 maart 2014 aan de intrekking van de vergunningen ten grondslag zijn gelegd. De vergunningen zijn ingetrokken omdat op basis van verschillende bronnen wordt aangenomen dat in het café, dan wel in de ruimte daarboven, illegale gokactiviteiten hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij niet alleen om de activiteiten op 8 maart 2014. Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester te kennen gegeven dat het gaat om activiteiten in 2013 en 2014. Naast de activiteiten op 8 maart 2014 heeft de burgemeester in de besluitvorming daarom ook andere feiten en omstandigheden betrokken, zoals de omstandigheid dat een man die in de horeca heeft gewerkt op 18 maart 2014 tegen de politie heeft verteld dat in het café om grote bedragen wordt gegokt en dat je je moet inkopen, waarmee forse bedragen zijn gemoeid. Ook heeft een barmedewerkster van Café De Kater de politie verteld dat de ruimte boven het café veelvuldig wordt verhuurd en dat daar wordt gegokt, maar dat zij niet wist om welke bedragen het ging.
Ook heeft de burgemeester de verklaring van de portier bij de besluitvorming betrokken. De portier heeft tegen toezichthouders tijdens een horecacontrole op 7 februari 2014 onder meer verklaard dat in het café pokertoernooien werden gehouden, dat hijzelf ook wel eens mee pokerde en dat de inzet varieerde, van kleine tot grote bedragen. Zijn verklaring is opgenomen in een op ambtsbelofte opgemaakte rapportage van 11 februari 2014. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:334) mag een bestuursorgaan, in dit geval de burgemeester, er in beginsel van uitgaan dat een verklaring opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal juist is weergegeven. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Café De Kater heeft een tweede verklaring van de portier van 6 januari 2016 overgelegd, waarin hij stelt dat hetgeen in de rapportage van 11 februari 2014 staat vermeld niet juist is. Gelet op de gedetailleerde eerste verklaring en de omstandigheid dat die verklaring wordt ondersteund door de overige bij de burgemeester bekende informatie, acht de Afdeling de tweede verklaring van de portier niet voldoende om van voormelde uitgangspunten af te wijken. Ook de door Café De Kater overgelegde verklaring van één van de op 8 maart 2014 aangetroffen deelnemers van het pokerspel, leidt daarom niet tot een ander oordeel. 5.4. De stelling van Café De Kater ter zitting van de Afdeling dat in de ruimte boven het café nooit om geld is gespeeld, acht de Afdeling, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, onaannemelijk. Dat daar op 8 maart 2014 geen geld maar alleen fiches zijn aangetroffen, leidt in het licht van de overige beschikbare gegevens niet tot de conclusie dat op die datum noch overigens in de betrokken periode om geld is gespeeld.
5.5. De rechtbank heeft gelet op 5.1 tot en met 5.4 dan ook terecht overwogen dat de burgemeester heeft mogen aannemen dat in Café De Kater, dan wel in de ruimte boven het café, werd gepokerd voor geld en dat daar derhalve illegale gokactiviteiten plaatsvonden.
5.6. Zoals de Afdeling eerder in haar uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4281, in het kader van de DHW heeft overwogen heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de constatering dat illegale gokactiviteiten in de inrichting hebben plaatsgevonden de vrees gewettigd was dat het van kracht blijven van de vergunningen een gevaar oplevert voor de openbare orde. Het betoog faalt derhalve.
De conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Slump w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
176-773.