Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen
[eiseres] te [plaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een wijzigingsbesluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
3. Volgens vaste rechtspraak [2] is van voldoende procesbelang pas sprake als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het maken daarvan nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het van rechtswege mede op het wijzigingsbesluit betrekking hebbende beroep en acht daarbij het volgende van belang. Het beroep betreft voornamelijk de beoordeling van een al verstreken periode. Eiseres had vanaf 21 mei 2018 aanvankelijk huishoudelijke ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 met als resultaat: een schone, leefbare en georganiseerde woning, schoon wasgoed en schone draagbare kleding. De mate van ondersteuning was "Plus". Die indicatie gold tot en met 23 mei 2021. Deze resultaatgerichte indicatie kwam blijkens het dossier overeen met 3,5 uur per week (in de praktijk 4 uur) huishoudelijke hulp. Dat vond eiseres niet genoeg.
5. De CRvB heeft in de hiervoor genoemde uitspraak geoordeeld dat het resultaatgericht indiceren van huishoudelijke ondersteuning niet langer geoorloofd is. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan en naar aanleiding van de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 april 2019 [3] met het advies om voor nu te zoeken naar een oplossing die past bij de lokale uitgangspunten en recht doet aan de uitspraken van de CRvB, aan eiseres alsnog een indicatie op basis van een aantal uren afgegeven (5 uur per week huishoudelijke ondersteuning naar de intensiteit: "intensief"). Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar (bijlage bij gedingstuk A1), maar ook uit de nadere gronden van het oorspronkelijk beroep (gedingstuk A5) komt naar voren dat eiseres ook 5 uur per week ondersteuning wilde. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder haar met het wijzigingsbesluit, waarbij eiseres die 5 uur per week huishoudelijke ondersteuning is toegekend, volledig is tegemoet gekomen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich tevens op het standpunt stelt dat zij in de periode voorafgaand aan het wijzigingsbesluit van 17 juni 2019 te weinig huishoudelijke ondersteuning heeft gekregen en dat haar huis daardoor vervuild is. Eiseres wil daarom één maal per vier weken een extra ochtend hulp om dat achterstallige schoonmaakwerk te compenseren. Eiseres krijgt echter zorg in natura en die kan niet met terugwerkende kracht worden verleend [4] . Bovendien betekent dit dat een al verstreken periode wordt beoordeeld en volgens de hiervoor genoemde jurisprudentie kan daarin geen procesbelang zijn gelegen, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Dat is hier niet het geval. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat haar huis is vervuild, maar dat zij hierdoor schade heeft geleden is niet voldoende aannemelijk gemaakt. Zo heeft verweerder aangegeven dat zij in verband met de gestelde vervuiling in de gelegenheid is gesteld contact op te nemen met zijn primaire afdeling. Bovendien is in dit verband niet gebleken dat eiseres ter compensatie van het tekort aan huishoudelijke hulp, zelf hulp heeft ingehuurd. Eiseres heeft weliswaar aangegeven dat zij overweegt om schadevergoeding te vragen, maar dit is niet verder uitgewerkt en evenmin is gebleken is dat zij daartoe ook een verzoek heeft gedaan.
7. De rechtbank zal het beroep ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ten overvloede herhaalt de rechtbank nog dat eiseres ten aanzien van de gestelde vervuiling van het huis contact kan opnemen met de primaire afdeling van verweerder. Met betrekking tot de gestelde problematiek ten aanzien van de wens met betrekking tot een andere zorgaanbieder merkt de rechtbank op dat dit – hoe schrijnend de gestelde situatie ook mag zijn – buiten de omvang van het huidige geding valt.
8. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 261,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 261,- met een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 11 december 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 17 juni 2019 niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 261,- aan eiseres te vergoeden;