ECLI:NL:CRVB:2019:221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
17/5964 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland over de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 werd behandeld. De rechtbank had het beroep gericht tegen de bezwaarkosten gegrond verklaard, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Appellante was het niet eens met het aantal uren hulp bij het huishouden dat haar was toegekend en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er sprake moet zijn van voldoende procesbelang om het hoger beroep te kunnen ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en van feitelijke betekenis moet zijn. In dit geval ging het geschil over een reeds verstreken periode, en de Raad heeft geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden of dat een inhoudelijk oordeel over de maatwerkvoorziening van belang kan zijn voor toekomstige aanvragen.

Daarom heeft de Raad geconcludeerd dat appellante geen procesbelang meer heeft in deze zaak, en heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.

Uitspraak

17.5964 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 juli 2017, 17/323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (college)
Datum uitspraak: 23 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Leenstra en J.M.R. Rink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 april 2016 heeft het college de aanvraag van appellante om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor hulp bij het huishouden afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het college het besluit van 4 april 2016 ingetrokken en aan appellante voor de periode van 8 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 een maatwerkvoorziening verstrekt voor 3 uur en 45 minuten per week hulp bij het huishouden, in de vorm van zorg in natura. Dit besluit is gehandhaafd bij besluit van
27 december 2016 (bestreden besluit). Aan appellante is wegens het besluit van 4 april 2016 een vergoeding toegekend voor de gemaakte bezwaarkosten (1 punt).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gericht tegen de bezwaarkosten gegrond verklaard en aan appellante nog een extra bedrag van € 495,- toegekend. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het toegekende aantal uur aan hulp bij het huishouden te laag is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874, is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4.2.
Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode. Dat appellante (nog) schade heeft geleden is niet aannemelijk gemaakt. Verder is niet aannemelijk dat een inhoudelijk oordeel over de verstrekte maatwerkvoorziening nog van belang kan zijn voor een toekomstige aanvraag. Daartoe wordt overwogen dat het college aan appellante bij besluit van 27 december 2016 reeds voor een nieuwe periode, die loopt van 1 januari 2017 tot en met
31 december 2021, een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp heeft toegekend. Uit wat het college ter zitting heeft verklaard blijkt dat appellante geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak waarin het niet-ontvankelijk verklaarde bezwaar tegen dit besluit door de rechtbank is bevestigd. Indien appellante op enig moment tijdens de (lange) looptijd van deze maatwerkvoorziening of nadien een nieuwe aanvraag om een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp zal doen, zal het college een geheel nieuwe beoordeling dienen te verrichten op basis van de dan aan de orde zijnde situatie en met inachtneming van de op dat moment geldende regelgeving. Het college heeft ter zitting overigens benadrukt dit te zullen doen. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat appellante nog procesbelang heeft in de hiervoor bedoelde zin.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep van appellante wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

IJ