17.47[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen met de trap naar beneden en lopen naar de brievenbus. [medeverdachte 1] haalt er iets uit en geeft dit aan [medeverdachte 2] .
De verklaringen van de verdachten en de betrouwbaarheid daarvan
32. Zoals in de inleiding reeds is vermeld hebben de verdachten in deze zaak verklaringen afgelegd die op diverse (en ook cruciale) punten niet overeenstemmen. Aan de rechtbank staat ter beoordeling van de bewijsvraag geen ander materiaal ter beschikking dan de zojuist weergegeven resultaten van het onderzoek, een beperkt aantal (andere) getuigenverklaringen en de verklaringen van de verdachten. Met het oog op een juiste weging van de bewijswaarde van de diverse verklaringen van de verdachten is het van belang eerst vast te stellen hoe inhoud en de strekking van de verklaringen van de verdachten luidt omtrent het gebeurde op en rond 22 januari 2018. Vervolgens zullen, alvorens verder wordt ingegaan op de bewijsvraag, overwegingen worden gewijd aan de betrouwbaarheid van de verklaring van iedere verdachte afzonderlijk, mede in het licht van de in dat verband namens de medeverdachten gevoerde verweren.
Inhoud van de verklaring van [medeverdachte 2]
33. [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaringen afgelegd op 21 februari 2018, 22 februari 2018, 2 maart 2018, en 10 april 2018, alsmede tegenover de rechter-commissaris als getuige in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte] op 19 december 2018.
34. Uit al deze verklaringen valt, samengevat en naar de kern, het volgende te destilleren als zijn relaas over het gebeurde rond 22 januari 2018.
“Ik kende [verdachte] ongeveer een maand. Ik was dakloos en hij nodigde mij uit voor een feestje. Wij gingen samen met de trein vanuit Haarlem. Het initiatief van het hele weekend was van [verdachte] . Ik heb het hele weekend achter hem aangelopen. Ik kende daar niemand.
We waren eerst bij een meisje genaamd [naam 1] in Den Haag. Wij zijn daar zondagochtend tussen 6.00 en 7.30 uur weggegaan.
Vanaf de woning van [naam 1] zijn we gaan lopen en was [verdachte] heel onduidelijk over waar we naartoe gingen. Toen zijn we eerst langs die [medeverdachte 1] gelopen, daar hebben we aan de deur staan kloppen, maar zij deed niet open. Toen zijn we gaan lopen. Eerst richting het station. Hier heeft [verdachte] aan meerdere mensen gevraagd waar het [adres 1] was. Uiteindelijk heeft hij hier kennelijk antwoord op gehad. Toen hebben we de bus gepakt die daar vlakbij langs het water stopte. Toen was het nog een klein stukje lopen naar het [adres 1] .
[slachtoffer] deed niet open. Toen zijn we eerst langs een andere jongen gegaan. Daar heeft [verdachte] nog op de bank geslapen. Ook zijn we nog een paar keer langs de supermarkt gegaan. Uiteindelijk zijn we op enig moment bij [slachtoffer] aangekomen. Dat was dus in de nacht van 21 op 22 januari 2018. Ik heb mij toen netjes voorgesteld.
Ik ben op de bank gaan zitten en heb hier de hele nacht gezeten tot de volgende dag. Iedereen die verder nog kwam ging langs mij, die heb ik een hand/boks gegeven. Ik heb heel de nacht op mijn telefoon gezeten. Ik heb mij nergens mee bemoeid. De volgende dag zijn wij bij [slachtoffer] opgehaald door [medeverdachte 1] .
Op een gegeven moment is het plan ontstaan om [slachtoffer] GHB te geven.
Dat plan is eigenlijk ontstaan bij [medeverdachte 1] . Het plan is ontstaan in de auto, toen [medeverdachte 1] ons kwam ophalen bij [slachtoffer] . Toen zijn we naar haar huis gegaan en onderweg is dat plan ontstaan en in de auto hebben ze dat plan gemaakt, [medeverdachte 1] en [verdachte] . Zij waren eigenlijk vooral aan het praten met z’n tweeën. Het begon erover dat [slachtoffer] base-coke aan jongeren verkocht. Dat zei [medeverdachte 1] . Toen op een gegeven moment begonnen ze erover dat zij hem een koekje van eigen deeg wilden geven. [verdachte] kwam erop en die vroeg aan [medeverdachte 1] of zij toevallig nog GHB in huis had en dat had ze. Toen zijn we vanaf haar huis in de auto gestapt en ergens naartoe gereden en heeft [medeverdachte 1] drie flesjes Flügel gehaald.
In de auto hebben ze één flesje Flügel voor de helft leeggedronken en toen hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] het vanuit het glas in het flesje Flügel gegoten om dat weer vol te maken en dicht te draaien. Het moest op Flügel lijken en ze hebben er GHB in gedaan om [slachtoffer] een beetje verdwaasd te laten worden, zodat hij een beetje de weg kwijt zou zijn. Hij is een ervaren drugsgebruiker.
De GHB kwam van [medeverdachte 1] haar woning, die had zij in de koelkast staan in een glas. Er zat plastic folie overheen, het was een whiskyglas of zoiets en dat was voor de helft vol.
[medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] vaker coke en GHB aan kinderen gaf, daar deed zij heel boos over. Ik weet dat [medeverdachte 1] heeft gezegd dat ze de tv terug wilde. Die was van haar en die had ze aan hem geleend. Ik merkte dat zij eigenlijk boos was op [slachtoffer] en dat [verdachte] toen eigenlijk ook boos werd op [slachtoffer] . Daarvóór was [verdachte] niet boos op [slachtoffer] . Ik vraag mij af wat het doel was van [medeverdachte 1] om dit verhaal over [slachtoffer] aan [verdachte] te vertellen, want wij kwamen van [slachtoffer] af en ik heb de hele nacht geen ruzie gehoord. [medeverdachte 1] begon er gelijk in de auto over. Alsof ze wist hoe [verdachte] was en hem te triggeren.
We gingen terug naar [slachtoffer] . Wij klopten op de deur en [slachtoffer] deed open. Ze deden ook normaal aan het begin. [slachtoffer] was alleen thuis. We zijn daar naar binnen gegaan en dat ene flesje is naar [slachtoffer] gegaan met GHB erin. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden de andere twee flesjes. Toen hebben ze een Flügel-shotje genomen. In eerste instantie was er niets aan de hand. [slachtoffer] proefde het, het leek niet of hij het vies vond. Ik zag aan zijn gezicht, hij zat naar mij te kijken, hij bewoog een beetje met z’n mond en maakte een proevende beweging, zo van het proeft raar, en hij begon te grinniken. Volgens mij had hij het wel door. Toen stond [verdachte] op en ging naar de wc, hij moest plassen zei hij. Op het moment dat [verdachte] op de wc was riep hij mij. Hij zei dat het te lang duurde en zijn woorden waren letterlijk: “Ik ga hem de kanker in slaan”.
Toen ben ik de woonkamer ingelopen. Ik zat net weer op de stoel, [medeverdachte 1] zat op de andere stoel en [slachtoffer] die liep een beetje door de huiskamer heen, hij was iets aan het zoeken geloof ik, en op het moment dat [verdachte] de woonkamer inloopt slaat hij erop los. Het was slaan en trappen. Slaan tegen het hoofd, trappen tegen het middel, tegen de benen. Zeg maar gerust overal waar je hem raken kon. Gewoon vol gas met de vuist slingeren. Toen was [slachtoffer] enigszins niet meer te spreken, niet meer aanspreekbaar, hij was eventjes buiten westen.
[verdachte] is daarna in de woning wezen zoeken, op zoek naar drugs, andere spullen die hij kon gebruiken, ik weet niet, alles waarnaar hij op zoek was. Hij heeft het huis aardig binnenstebuiten gekeerd. Terwijl [verdachte] boven aan het zoeken was, heeft [medeverdachte 1] de televisie losgekoppeld. Dat heb ik zelf gezien. Ik was boven op dat moment en [medeverdachte 1] was de enige in de woning. Toen ik beneden kwam, was de tv losgekoppeld en zag ik [medeverdachte 1] de tv in de deuropening zetten. Die moest mee, volgens haar was die van haar want hij had die ooit geleend.
[slachtoffer] kwam engszins bij, [verdachte] die hoorde dat en riep boos dat ik [slachtoffer] knock-out moest trappen. [verdachte] gooide een hamer naar beneden die door het glazen tafeltje is heengaan. Ik ben toen eerst weggegaan naar buiten. [medeverdachte 1] stond bij de deur, ik moest terug van haar. Toen heb ik hem met mijn linker wreef een trap gegeven tegen zijn hoofd. Dat was niet hard. Toen kwam [verdachte] naar beneden en hij heeft hem verder getrapt. [slachtoffer] was dus nog bij, [verdachte] heeft hem uiteindelijk buiten westen geslagen/geschopt. Ik stond toen al in het halletje om naar buiten te gaan. Ik moest de tv meenemen. De deur werd op slot gedraaid.
[medeverdachte 1] stond bij de deur. Ze heeft de tv losgekoppeld en ze heeft ook beneden het hele huis doorzocht, ze heeft een portemonnee of pasjes gevonden. Ze heeft het hele huis overhoop gehaald en eigenlijk alles waar [verdachte] naar op zoek was daar heeft zij beneden naar gezocht.
Daarna zijn wij met de tv teruggegaan naar de woning van [medeverdachte 1] . De tv heb ik op de slaapkamer van [medeverdachte 1] gezet. Die wilde zij daar hebben. Ze zei dat het haar tv was.
Vervolgens gingen we terug naar de woning van [slachtoffer] en toen hebben we eerst mijn portemonnee in de brievenbus gedaan want die zou traceerbaar zijn. Dat moest van [verdachte] . We gingen terug naar de woning omdat [verdachte] de portemonnee wilde van [slachtoffer] . Wij zijn, terwijl wij de tv al hadden, teruggegaan vanwege de portemonnee en de telefoon. [medeverdachte 1] had de portemonnee niet gevonden. Daarom zijn wij teruggegaan. Want die telefoon is de eerste keer ook niet meegegaan. Toen is [slachtoffer] ook getapet.
[verdachte] droeg mij op om iets te zoeken om de handen van [slachtoffer] mee vast te binden. Hij zei iets van: “pak tape, tie-wraps, touw, iets om zijn handen vast te binden.” Het was niet echt een vraag, het was meer een beetje dwingend. De keukenlaatjes stonden open en daar lag wat rommel in en er lag een rol ducttape in. Die rol heb ik gepakt en aan [verdachte] gegeven. [verdachte] heeft zijn handen vastgetapet en zijn voeten vastgetapet. Hij zei dat hij alleen zijn handen ging vasttapen, maar uiteindelijk heeft hij ook zijn voeten vastgetapet. [slachtoffer] is getapet, want dan kon hij geen kant meer uit en niet om hulp bellen. De tape was zodat als [slachtoffer] bijkwam hij niet om hulp kon roepen.
Uit de woning zijn een bos met sleutels, een telefoon en een tv weggenomen. Zij wilden zijn portemonnee hebben. Die lag op de tafel.
[medeverdachte 1] stond beneden met de sleutels van [slachtoffer] .
Toen we na dat tweede bezoek weggingen reden we een stukje en na 100 meter moesten we omkeren. [verdachte] zijn idee was: hij moest dood. Hij zei meteen dat hij dood moest want hij kon praten en hij wist niet wie hij achter zich aan kreeg en dus moest hij dood. Dat zei hij in de auto. Toen zijn wij gekeerd.
[medeverdachte 1] keerde gelijk de auto om en zei: “doe het snel”, dus dan ga ik ervan uit dat ze het er volledig mee eens was. Omdat ik bang was heb ik wel gezegd dat ik het niet wilde.
[medeverdachte 1] bleef bij het derde bezoek in de auto. Zij gaf aan dat ze in de auto bleef zodat we snel weg konden rijden. Ze bleef staan met draaiende motor. Volgens mij zei [medeverdachte 1] dat we niet moesten vergeten de tape er af te halen in verband met vingerafdrukken.
Een minuut voordat we naar binnen gingen in de woning zei [verdachte] dat hij [slachtoffer] dood ging maken. Ik moest mee, ik gaf aan dat ik niet wilde.
Wij zijn daarna naar de woning gelopen. Ik ben mee naar binnen gelopen tot in de woonkamer, tot bij de keuken. [slachtoffer] lag nog op de grond. [verdachte] deed zijn handschoenen aan en liep naar [slachtoffer] toe. Hij ging op zijn knieën zitten bij [slachtoffer] . Hij had meerdere messen bij zich, dat heb ik gezien. Hij bukte voorover en daar staken de handvatten van de messen uit zijn binnenzak.
Ik heb gezegd dat ik hier niet bij wilde zijn. Ik mocht wachten buiten de woning voor de deur. Toen ben ik de woning uitgelopen en hoorde ik al gekreun van [slachtoffer] . Ik heb de deur achter mij dicht getrokken en ben twee trappen naar beneden gelopen. Daar ben ik op een bloempot gaan zitten.
Nadat ik een peuk had aangestoken, kwam [verdachte] naar beneden gelopen. Toen wij vanaf de bloempot naar de auto liepen zei hij dat die kankerlijer niet dood te krijgen was. Hij vertelde dat hij drie messen had gebruikt. Dat hij de messen er niet diep genoeg in kreeg en dat hij ze erin had moeten trappen. Hij vertelde dat hij er bijna geil van werd dat hij hem neergestoken had, dat hij er helemaal opgewonden van werd, dat hij het leuk vond.
Ik ben erbij geweest dat hij later, in gezelschap van [getuige 8] en [getuige 7] ook heeft gezegd dat die kankerlijer niet dood te krijgen was en dat die messen er niet in waren te krijgen.
[medeverdachte 1] heeft na het eerste bezoek aan [slachtoffer] de huissleutels van hem meegenomen. Ik moest ze vasthouden en heb ze teruggegeven aan [medeverdachte 1] .
Bij het laatste bezoek heeft [verdachte] de woning opengemaakt met de sleutel. [verdachte] had de sleutels gevraagd aan [medeverdachte 1] . Dat heb ik gehoord. Ik heb ook gezien dat door [medeverdachte 1] de sleutels zijn overhandigd aan [verdachte] .
Wij zijn daarna naar de woning van [medeverdachte 1] gereden en onderweg zijn wat spullen gedumpt van [slachtoffer] , zijn telefoon en huissleutels. Op een door mij aan de politie aangewezen plek, vlak voor de rotonde, zijn wij gestopt, hier ben ik uitgestapt en moest ik een sleutel weggooien van [verdachte] , dit was een sleutel of tag. Ik deed alsof ik moest plassen bij de bosjes en gooide vervolgens deze sleutel/tag in de richting van het water. [verdachte] is toen ook nog uitgestapt, waarna hij ook iets richting de sloot gooide. Ook net na de rotonde hebben we volgens mij nog iets in de sloot gegooid, ik weet dit niet zeker. Op de door mij aan de politie aangewezen plaats ( [straatnaam] te Delft) is gestopt om de mobiele telefoon weg te gooien. Vlak voor de bouwwerkzaamheden werd de auto langs de kant gezet, waarna [verdachte] uitstapte en richting de sloot liep. Hij heeft toen de telefoon, die uit elkaar was gehaald, richting de sloot gegooid.
De portemonnee van [slachtoffer] is geloof ik ook weggegooid want die hadden ze ook meegenomen. Ik weet niet precies wat er allemaal in zat, de inhoud was eruit gehaald en de portemonnee is weggegooid. Ik weet dat er geen geld in zat, maar wel pasjes. Ik weet niet wie die portemonnee heeft meegenomen uiteindelijk.”
Inhoud van de verklaring van [medeverdachte 1]
35. [medeverdachte 1] is door de politie gehoord op 21 februari 2018, 22 februari 2018, 2 maart 2018en 26 april 2018. Zij is door de rechter-commissaris op 19 december 2018 gehoord als getuige in de zaken van [verdachte] en [medeverdachte 2] , maar heeft zich toen op haar verschoningsrecht beroepen.
36. In haar verklaringen tegenover de politie heeft [medeverdachte 1] wisselend verklaard. Haar verklaring over de gebeurtenissen rond 22 januari 2018, per onderwerp gegroepeerd en samengevat, komt naar de kern neer op het volgende.
Over het ophalen van [verdachte] en [medeverdachte 2]
“Ik ken [slachtoffer] . De laatste keer dat ik bij hem ben geweest was twee weken voordat hij overleed. Later hoorde ik dat hij dood was. [verdachte] ken ik uit de afkickkliniek. Ik heb hem twee weken voor de dood van [slachtoffer] voor het laatst gezien.”
(na confrontatie met de camerabeelden) “Ik ben op 22 januari 2018 ’s morgens gebeld door [verdachte] . Die zat bij [slachtoffer] . Of ik hem wilde ophalen. Hij was met een vriend. Hij stond al klaar met die vriend beneden. Ze stapten in de auto.”
Over het eerste bezoek aan [slachtoffer]
“ [verdachte] zei tegen mij van [medeverdachte 1] kan jij mij effe weer terugbrengen naar [slachtoffer] want hij was wat vergeten en [slachtoffer] had zeg maar zijn geld gehad die dag of zo. Hij kreeg van [slachtoffer] nog geld. En toen heb ik hem daar heen gereden en toen is hij naar boven gegaan. Hij wou gewoon met [slachtoffer] effe praten. [medeverdachte 2] is mee geweest. Ik ben niet binnen geweest. Die hele dag (22 januari 2018) ben ik niet bij [slachtoffer] binnen geweest.”
(na verder doorvragen) “Ik ben mee naar boven gegaan, ik heb [slachtoffer] wat te drinken gegeven. Ik heb [verdachte] wat te drinken gegeven. [slachtoffer] liep door zijn huis heen want die moest wat zoeken van [verdachte] . Ineens zie ik [slachtoffer] door de glasplaat heengaan. [medeverdachte 2] moest van [verdachte] tape pakken. Dat heb ik gehoord, ik stond buiten. Ik heb ook gezien dat [medeverdachte 2] hem een paar schoppen heeft gegeven. Toen was [verdachte] boven, aan het zoeken. Ik heb gezien dat ze hem met zijn tweeën hebben geschopt. Er is geen GHB gebruikt. Toen ik wegging leefde [slachtoffer] nog. Ik hoorde gestrompel en kreunen.”
“Ik heb [slachtoffer] geen GHB gegeven. Ik weet niets van Flügelflesjes. Ik weet alleen dat ze Flügel gedronken hebben.
[verdachte] liep naar boven en hij zei “ [medeverdachte 2] pak die tape”. En ik zag dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] een paar schoppen tegen zijn been aan gaf.”
“Ik heb nog nooit kwaad over [slachtoffer] gesproken. [verdachte] zei dat hij geld kreeg van [slachtoffer] . Hij zei: ik moet nog terug omdat [slachtoffer] geld moest pinnen. We zijn Flügels gaan halen bij de avondwinkel. Dat moest van [verdachte] .
[verdachte] was boven. Hij riep dat hij tape moest hebben. [medeverdachte 2] was in de woonkamer. [slachtoffer] was gevallen. Ik heb [slachtoffer] opgepakt en in de stoel gezet. Ik hoorde dat [verdachte] riep: “Pak die tape”. [medeverdachte 2] pakte de tape uit het dressoir. [verdachte] riep van boven tegen [medeverdachte 2] : “schop hem”. Ik ben toen weggelopen.”
“Toen ik [verdachte] bij [slachtoffer] kwam ophalen stonden ze al beneden. [verdachte] zei: die tv is van [slachtoffer] , maar die heb ik meegenomen omdat ik nog geld krijg van [slachtoffer] . Hij vertelde dat hij die tv had meegenomen als onderpand.”
“Ik was al naar de auto en toen kwamen ze achter me aan met de tv. Zij hebben die gepakt, ik niet. Die tv is wel mijn flat ingegaan, maar hij kan overal in mijn flat zijn geweest, bij mijn overbuurman, bij meerdere mensen in mijn flat. Misschien is die tv al weer terug.”
“Ik ben weggegaan en naar mijn auto gelopen. Toen kwamen zij met die tv. Ik was er niet bij toen die werd losgekoppeld. Ik heb niet gevraagd die tv mee te nemen. De tv is niet naar mijn woning geweest. Wel in mijn woningcomplex maar niet in mijn woning.”
“De tv van [slachtoffer] heeft een week in mijn huis gestaan. In mijn slaapkamer. Ik heb die tv ter compensatie van een schuld die ik had bij [naam 2] met deze geruild. Ik had die tv ooit voor 100 euro verkocht aan [slachtoffer] .”
Over het laatste bezoek aan [slachtoffer]
“Toen wij weggingen heb ik die portemonnee van die vriend van [verdachte] in de brievenbus gelegd. Later heb ik hem teruggegeven.”
“ [verdachte] wilde terug. Hij zei dat-ie fucking verhaal ging halen daar. Hij zei tegen mij dat [slachtoffer] nog leefde. Ik weet niet waarom [verdachte] daarheen terug wilde. Dat heeft hij niet tegen mij gezegd. In de auto is niet gezegd dat hij terug ging om hem dood te maken omdat hij anders zou gaan praten. We gingen terug omdat hij zei dat hij met [slachtoffer] verder ging praten.
Toen we weggingen zei [medeverdachte 2] ik moet mijn telefoon achterlaten, dat moet van [verdachte] . [verdachte] zei dat in de lift. Ik vroeg hoezo en toen zei hij: voor de GPS.
[verdachte] zei ik moet terug naar dat huis om nog wat te pakken en toen hebben we hem er heen gebracht en toen is hij samen met [medeverdachte 2] naar boven gegaan. Ik heb met [naam 3] staan praten tot ze terugkwamen. Ik denk een kwartier. Ze hebben niets gezegd over wat er gebeurd is. Bij de rotonde is [medeverdachte 2] uitgestapt samen met [verdachte] want ze moesten plassen. Toen hebben ze wel dingen weggegooid maar wat weet ik niet.”
“Ik moest nog een keer naar [slachtoffer] rijden van [verdachte] omdat hij zijn sigaretten bij [slachtoffer] had laten liggen. Ik wist echt niet wat er ging gebeuren en wat hij ging doen en wat hij gedaan heeft.”
“We zijn teruggegaan omdat [verdachte] zijn sigaretten of zo was vergeten. Ik heb de motor van mijn auto laten draaien omdat ik nog een pakketje moest ophalen. We zijn gestopt om dingen weg te gooien.”
Inhoud van de verklaring van [verdachte]
37. [verdachte] is voor het eerst op 21 februari 2018 verhoord. Hij heeft toen desgevraagd verklaard dat hij “er niks mee te maken had”. Verder heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen, omdat hij niet in staat zou zijn om antwoord te geven. Op 22 februari 2018 is [verdachte] nogmaals verhoord. Hij heeft toen verklaard: “ik ben er de 22e niet geweest”. Hierna heeft hij zich wederom op zijn zwijgrecht beroepen, omdat hij zich niet in staat voelde een verklaring af te leggen. Op 1 maart 2018 is [verdachte] voor de derde keer verhoord. Ook toen heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Vanwege zijn proceshouding zijn daarna geen pogingen meer gedaan om [verdachte] te verhoren.
38. Nadat [verdachte] had aangegeven dat hij bereid was alsnog te verklaren, is hij op 23 juli 2019 verhoord en heeft hij een verklaring afgelegd die woordelijk is uitgewerkt.Deze verklaring houdt, samengevat en naar de kern, het volgende in als zijn relaas over het gebeurde rond 22 januari 2018.
“In de nacht van 20 op 21 januari 2018 ben ik met [medeverdachte 2] op een feestje geweest. Om 7.00 uur was het afgelopen. Ik zei: we kunnen wel naar [slachtoffer] in Den Hoorn gaan. Aangekomen bij [slachtoffer] klopten we aan, maar er werd niet opengedaan. Rond 14.00 uur zijn we weer naar [slachtoffer] gegaan. Aangeklopt en [slachtoffer] doet open. We raakten in gesprek. Toen zei hij: heb je handel bij je? Ik verkocht coke aan hem. [slachtoffer] betaalde. Rond 20.00 uur zijn [medeverdachte 2] en ik weggegaan. Rond 1.00 uur heeft [naam 4] mij geappt dat hij bij [slachtoffer] was. Ik zeg: we gaan weer terug naar [slachtoffer] . Dus wij liepen die kant uit. Het was rond 3.00 uur dat we daar aankwamen. Daar aangekomen waren [naam 4] er en zo. Beetje babbelen. Lachen, gezellig. Drinken.
Rond 5.00 uur hoor ik geklop in één keer. Dus ik liep naar de voordeur. Niemand. Rond 9.00 uur zegt [medeverdachte 2] : wat gaan we doen? Ik zeg: ik probeer [medeverdachte 1] nog wel even te bereiken. Gebeld en geappt, en om 13.00 uur krijg ik contact met haar. Het eerste wat ze zegt: heb je speed bij je? Ik zeg: oké, maar kun je ons ophalen dan? Zij zegt: ja is goed, maar dan sta ik bij het kerkje en dan toeter ik drie keer. En toen hoorde ik drie keer getoeter. Dus [medeverdachte 1] stond voor de deur. Ik stapte in bij haar. [medeverdachte 2] achterin. We rijden naar [medeverdachte 1] d’r flat. Boven aangekomen vraagt ze: heb je vijf gram speed voor mij? Ik zei: ja is goed, dat is 50 euro. En [medeverdachte 1] wil die 50 euro geven, maar ze vouwt het zo op en stopt het in haar bh. Ze zei: die geef ik zo. Nou toen kwam het hoor. [medeverdachte 1] met een heel verhaal. Ze begint over dat [slachtoffer] niet goed is, dit en dat, dat hij een vriendin van haar aan de base coke geeft geholpen. En dat een vriendin van een vriend van haar pleite is en die is voor het laatst daar geweest. Volgens haar heeft hij haar ontvoerd dit en dat. Maar ja, toen ging ik eigenlijk een beetje nadenken… ’s Nachts hoorde ik dat geklop ook nog, en er stond niemand voor de deur. En [naam 4] had mij laten zien dat er een schot zat, boven bij [slachtoffer] . Dus ik dacht: misschien zit ze er wel achter. Maar ik dacht: wat heb ik daar van doen, weet je. Zei ze: ja weet je wat. Toen liep ze naar de keuken en kwam ze met zo’n plastic bekertje, zat er GHB in. Toen zei ze: we drogeren hem dat hij out gaat en dan kan je boven achter dat scherm kijken. Ik zeg: ja maar daar heb ik eigenlijk helemaal geen trek in joh. Ze zegt: laten we eerst daar heen gaan dan krijg je die 50 euro. Ik dacht: ja, zal er wel een meisje zitten, met dat geklop en zo. Ik zei: hoe ga je hem drogeren dan? Zei ze: dan gaan we naar het Turkse winkeltje onder de flat van [naam 5] , halen we Flügelflesjes en dan gooien we er eentje leeg en dan gooi je die GHB erin. Ik dacht: ja zal wel, maar ja, toch mee gegaan, domme kop. Ze is best wel Kenauachtig. Beetje snauwerig. Kan ik helemaal niet gebruiken. Ik keek [medeverdachte 2] zo aan. [medeverdachte 2] zegt: ja goed toch. Ik dacht: nou oké, dan gaan we er heen. Naar het Turkse winkeltje gereden. [medeverdachte 1] die Flügelflesjes gehaald. Gooide zo’n Flügel flesje echt zo grotendeels leeg, zat bijna geen Flügel meer in. En ze giet zo die GHB erin.
Dus wij rijden naar [slachtoffer] . Kloppen aan. [slachtoffer] doet open, ziet [medeverdachte 1] staan, verbouwereerd. Maar liet ons toch binnen. [medeverdachte 1] zo van: ik heb shotjes bij me. Gingen we zitten en [medeverdachte 1] trekt die Flügelflesjes uit haar zak. Ik zeg tegen [slachtoffer] : wil je Flügel? Dus we drinken die Flügel en ik zie [slachtoffer] ook drinken. En ik zie aan zijn gezicht gewoon dat hij iets merkt. Hij zegt: het is wel zout hè. Ik denk: nou die weet gewoon dat het GHB is. Maar hij ging niet out. Dus ik denk: weet je wat, ik sta gewoon op en ik vraag gewoon aan [slachtoffer] of ik boven mag kijken. Dus ik loop zo naar [slachtoffer] en ik leg het een beetje uit. En ik zeg: ik wil boven even achter het scherm kijken. Dat kan toch wel? Zegt [slachtoffer] nee. En hij duwt mij weg. Dus ik kijk [medeverdachte 1] aan en zij maakt zo’n gebaar van sla hem, sla hem. En wat doe ik? Ik geef hem een linkerhoek en met mijn linkerbeen een trap. [slachtoffer] valt naast het glazen tafeltje. Dus toen ben ik naar boven gelopen. Ik probeer dat schot open te doen maar er zat allemaal gereedschap voor. Dat probeer ik weg te halen. En ik hoor in één keer geschreeuw van beneden van [medeverdachte 1] : hij wil weer opstaan, [medeverdachte 2] , trap hem. Dus ik loop naar beneden en ik zie [medeverdachte 2] trappen. Ik denk: shit. Maar ik wou toch ook wel achter het schot kijken. Dus ik denk: weet je wat, we binden hem vast, dan kan hij niet meer opstaan en kan hij ook niet meer getrapt worden. Ik loop naar de keuken en zie vuilniszakken liggen. Die was ik al in stroken aan het scheuren, toen [medeverdachte 2] in één keer een rol ducttape in zijn hand had. Dus toen heb ik zijn benen getapet. Dus ik loop weer naar boven toe en ik zie een klauwhamer liggen die de schuiven blokkeerde. Dus die pakte ik op. En toen hoorde ik [medeverdachte 1] zo in één keer: hoe noem je me? [medeverdachte 2] , trap hem, die teringlijer. Dus ik loop maar naar de reling en ik zie [medeverdachte 2] weer keihard trappen. Dus ik gooi die hamer naar beneden om hem te laten schrikken. Ik zeg erbij: kap met dat getrap weet je. Maar helemaal vergeten dat daar dat glazen tafeltje stond. Dus die hamer komt op dat glazen tafeltje terecht en dat klapt natuurlijk. Toen kwam ik naar beneden en wou ik hem eerst los maken. Maar ik was ook geschrokken, in paniek, en ik voelde mij niet lekker. Dus ik loop naar de voordeur en zie daar een tv staan. En ik hoor [medeverdachte 1] zeggen: neem die tv even mee. [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] moet hem gepakt hebben en daar gezet hebben toen ik boven was. [medeverdachte 2] pakt die tv op en loopt naar beneden. Ik loop er achteraan. Tv achter in de auto, [medeverdachte 1] ingestapt, [medeverdachte 2] ingestapt, ik ingestapt.
Nou, terug naar de flat van [medeverdachte 1] . Rond 16.00 uur daar aangekomen. Boven aangekomen moest [medeverdachte 2] die tv in de slaapkamer neerzetten. Toen hadden ze het ergens over en toen hoorde ik [medeverdachte 2] in één keer zeggen: heb je dat sieradenkistje niet zien staan dan. Toen zei [medeverdachte 1] : nee, laten we anders teruggaan, laten we het meenemen. Ik zei: ik ga echt niet terug. Maar zij had die 50 euro ook nog steeds. Ik denk: nou eigenlijk kan ik wel gelijk die ducttape loshalen. Ik vond het wel lullig. Ik zeg: hoe wil je terug gaan? Wil je aankloppen dat hij open doet? En [medeverdachte 1] haalt in één keer uit haar zak zijn sleutels.
Dus wij weer teruggereden. Dat was rond 16.30 uur. Ze stopte weer bij het kerkje. Ze zei: ik blijf wel beneden staan. Dus [medeverdachte 2] en ik stappen uit. Ik zeg: [medeverdachte 2] , ik voel me niet zo lekker hoor. Ik was duizelig, misselijk. Nou ik liep met hem mee, ik zeg: [medeverdachte 2] , ik ga even zitten hoor, ik ga out zo meteen weet je. [medeverdachte 2] zegt: ja is goed, ik ga anders alvast naar binnen, voor dat sieradenkistje. Dus ik zit daar zo en ik hoor gerommel en gestommel, gekreun, gekut en gekloot. Ik denk hè? Dus ik verzamel na een paar minuutjes al mijn moed en loop toch naar boven. Komt [medeverdachte 2] naar buiten gelopen. Wit getrokken koppie. Zegt hij: het is gebeurd hoor. Ik denk: wat is gebeurd? Ik loop naar binnen. En ik zie [slachtoffer] op zijn linkerzij leggen met zo’n mes in zijn rug. Ik denk: nee toch. Dus ik stap over hem heen. Kijk of hij nog ademt. Hij ademt niet meer. Ik werd helemaal ontdaan. Toen ben ik ook weggelopen. Ik wist het ook niet meer. Naar buiten en die deur achter mij dicht geslagen.
We rijden terug en toen werd ik echt pislink. Ik zei tegen [medeverdachte 1] : kankerwijf, jij hebt gewoon echt de hele boel zitten opnaaien, je hebt [medeverdachte 2] helemaal op lopen naaien. We rijden langs het water. Toen zegt [medeverdachte 2] : ik moet plassen. Toen gaf ze die telefoons en zo. Hij zegt: die gaan we dumpen. Dus ik liet hem eruit. We komen bij [medeverdachte 1] aan. Om 18.30 uur zijn [medeverdachte 2] en ik richting station gelopen.”
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 2]
39. De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte 2] -als enige van de verdachten- vanaf zijn aanhouding verklaringen omtrent het gebeurde heeft afgelegd waarvan hij, naar de kern genomen, inhoudelijk niet meer is teruggekomen. Bovendien heeft [medeverdachte 2] verklaard over onderwerpen waarover op dat moment geen andere gegevens (zoals onderzoeksresultaten of verklaringen van medeverdachten) voorhanden waren, maar die wel voor hemzelf belastend zijn. Deze omstandigheden dragen bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. De raadsvrouw van [verdachte] heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] niet voor enig bewijs bruikbaar zijn vanwege inconsistenties daarin. Dat verweer wordt verworpen. Het is geenszins onbegrijpelijk of ongebruikelijk dat bij het afleggen van meerdere uitgebreide verklaringen over een langere periode deze niet op alle punten precies op elkaar aansluiten. Dat betekent nog niet dat al die verklaringen daarom onbetrouwbaar zijn, zolang eventuele inconsistenties de strekking van die verklaringen niet ontzenuwen. Dat is bij de verklaringen van [medeverdachte 2] geenszins het geval. Evenmin is aannemelijk geworden, zoals de raadsvrouw van [verdachte] heeft betoogd, dat één of meer van de verklaringen van [medeverdachte 2] onder invloed van drugs zijn afgelegd en daarom van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten.
40. De rechtbank vindt dan ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 2] te twijfelen, zodat die verklaring kan dienen als bewijsmiddel in de zaken van de medeverdachten.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1]
41. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] in haar verhoren op meerdere punten leugenachtig heeft verklaard tot aan het moment dat zij daarvan noodgedwongen moest terugkomen omdat zij werd geconfronteerd met resultaten van onderzoek (zoals camerabeelden). Zo verklaart zij op 21 februari 2018dat zij [slachtoffer] voor het laatst heeft gezien twee weken voor zijn overlijden, en dat dit ook de laatste keer was dat zij bij hem thuis was geweest. In datzelfde verhoor verklaart zij dat zij [verdachte] kent, maar ook hem voor het laatst twee weken voor het overlijden van [slachtoffer] heeft gezien. Als zij in datzelfde verhoor vervolgens wordt geconfronteerd met de camerabeelden waarop zij op 22 januari 2018 in het gezelschap van onder meer [verdachte] wordt gezien, ontkent zij niet langer dat zij hem op die dag heeft ontmoet, en verklaart zij dat zij hem en [medeverdachte 2] bij [slachtoffer] heeft opgehaald. Zij verklaart ook dat zij op 22 januari 2018 niet bij [slachtoffer] binnen is geweest, maar in het verhoor op 22 februari 2018erkent zij (voor het eerst) dat dit wel het geval was.
42. Over de televisie die op die camerabeelden te zien is verklaart [medeverdachte 1] in haar verhoor op 21 februari 2018 dat [verdachte] en [medeverdachte 2] daarmee al op straat stonden toen zij hen bij [slachtoffer] kwam ophalen, terwijl zij in nadere verhoren moet toegeven dat die televisie in haar bijzijn later die dag vanuit de woning van [slachtoffer] is meegenomen. In haar verhoor van 22 februari 2018 wordt haar na confrontatie met de camerabeelden, waarop is te zien dat de televisie in haar bijzijn de lift van het flatgebouw waar zij woont in en uit wordt gedragen, gevraagd waar die televisie is gebleven. Zij antwoordt dat die overal in de flat terecht kan zijn gekomen, bijvoorbeeld bij haar overbuurman. Na confrontatie met camerabeelden waaruit blijktdat [medeverdachte 1] op 28 januari 2018 in de lift staat in gezelschap van een man die (kennelijk) dezelfde televisie draagt, verklaart zij in haar verhoor van 26 april 2018dat zij de televisie, afkomstig uit het huis van [slachtoffer] (die kennelijk steeds in haar slaapkamer heeft gestaan) heeft geruild met een derde.
43. De rechtbank leidt hieruit af dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet op voorhand als betrouwbaar kunnen gelden, nu zij daarin onwaarheden vertelt en zij haar verklaringen telkens aanpast aan de hand van confrontaties met onderzoeksresultaten. Dat betekent nog niet dat daarmee alles wat zij heeft verklaard als onwaar moet worden aangemerkt, maar wel dat haar verklaring uit een oogpunt van bewijswaarde met grote reserves moet worden bezien.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte]
44. In zijn verklaringen tegenover de politie op 21 februari, 22 februari en 1 maart 2018 heeft [verdachte] zich op zijn zwijgrecht beroepen. De enige inhoudelijke mededelingen zijn opgetekend in het verhoor van 21 februari 2018 : “Ik heb er helemaal niks mee te maken” en in het verhoor van 22 februari 2018: “Ik ben er de 22e niet geweest”. Daargelaten dat deze weinige inhoudelijke mededelingen, naar [verdachte] later heeft erkend, in strijd met de waarheid waren, heeft hij -anders dan zijn raadsvrouw ter terechtzitting heeft betoogd- in geen van die verhoren ontkend, laat staan uitdrukkelijk, dat hij [slachtoffer] heeft gedood, ook niet toen hem werd voorgehouden dat daarover door [medeverdachte 2] verklaringen te zijnen laste waren afgelegd.
45. De enige inhoudelijke verklaring van [verdachte] , waarin hij suggereert dat niet hij, maar [medeverdachte 2] verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] , is afgelegd op 23 juli 2019. Dat betekent dat [verdachte] gedurende een jaar en vijf maanden na zijn aanhouding heeft gezwegen over wat er op 22 januari 2018 in en rond het huis van [slachtoffer] is gebeurd. Het tijdstip waarop deze verklaring is afgelegd draagt dan ook niet bij aan de geloofwaardigheid daarvan. Zonder aannemelijke toelichting is immers moeilijk te begrijpen dat iemand die -in zijn eigen ogen ten onrechte- wordt beschuldigd van een zo ernstig misdrijf als moord, een dergelijk lange periode laat verstrijken alvorens een verklaring af te leggen die hij reeds in zijn eerste verhoor had kunnen geven. De toelichting die [verdachte] heeft gegeven, te weten dat hij fysiek en geestelijk in een te slechte staat verkeerde om eerder te verklaren, komt de rechtbank niet aannemelijk voor. Uit de ter terechtzitting door de raadsvrouw van [verdachte] overgelegde medische stukken kan weliswaar worden afgeleid dat hij aan het begin van zijn detentie kampte met gezondheidsklachten, maar geenszins dat die klachten van dien aard waren dat die hem al die tijd hebben belet om een -desnoods summiere- inhoudelijke verklaring af te leggen.
46. De verklaring van [verdachte] dient dan ook met grote reserves te worden bezien. Welke invloed dat heeft op de geloofwaardigheid en bewijswaarde als het gaat om de diverse feitelijkheden die in deze zaak een rol spelen, zal in het onderstaande nader worden besproken.
Verdere bewijsoverwegingen
47. De rechtbank zal eerst aan de hand van het dossier, de verklaringen van de verdachten en de door de rechter-commissaris gehoorde getuigen een oordeel geven over wat er uit een oogpunt van bewijs kan worden vastgesteld omtrent de diverse feitelijkheden die zien op het gebeurde op 22 januari 2018. Vervolgens zal op basis daarvan worden gekomen tot een oordeel wat er wel of niet bewezen is van hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding is ten laste gelegd. Dat oordeel mondt uit in een bewezenverklaring.
Het plan om terug te gaan naar de woning van [slachtoffer] en hem GHB toe te dienen
48. Op grond van de verklaring van alle verdachten, die in zoverre met elkaar overeenstemmen, staat vast dat [medeverdachte 1] zich om 13.15 uur per auto heeft begeven naar de woning van [slachtoffer] , en dat zij in de buurt daarvan [verdachte] en [medeverdachte 2] , die sinds de nacht daarvoor in die woning aanwezig waren, heeft opgehaald. Vervolgens staat vast dat de verdachten om 13.56 uur gedrieën bij de woning van [medeverdachte 1] zijn aangekomen en vandaar om 15.41 uur weer zijn vertrokken in de richting van de woning van [slachtoffer] .
49. Over de reden waarom zij weer richting de woning van [slachtoffer] zijn vertrokken en het overleg dat daaraan is voorafgegaan zijn de verklaringen van de verdachten niet eensluidend. De rechtbank acht bewezen dat de reden van vertrek was om [slachtoffer] “een lesje te leren” door hem GHB toe te dienen. Daartoe is redengevend de verklaring van [medeverdachte 2] , die op dat punt (uiteindelijk) is ondersteund door de verklaring van [verdachte] . Er is geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte] op dit punt te twijfelen nu enig belang aan zijn zijde om daaromtrent niet de waarheid te vertellen ontbreekt. De ontkenning door [medeverdachte 1] , inhoudende dat er in het geheel geen sprake is geweest van een dergelijk plan, legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal.
50. De rechtbank acht verder bewezen dat het initiatief om de stemming te keren in de richting van een tegen [slachtoffer] gerichte actie afkomstig was van [medeverdachte 1] . Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] staat vast dat zij het is geweest die ter sprake heeft gebracht dat [slachtoffer] verdovende middelen zou hebben toegediend aan kinderen en dat [verdachte] daardoor is “getriggerd” oftewel opgestookt tegen [slachtoffer] , zodanig dat hij op het idee is gebracht mee te doen met een tegen [slachtoffer] gerichte actie. Uit niets blijkt dat [verdachte] voordien enig negatief gevoel jegens [slachtoffer] koesterde. [verdachte] had juist net een langere periode in het huis van [slachtoffer] doorgebracht die kennelijk in relatieve harmonie was verlopen. Dat laatste wordt verklaard door [verdachte] zelf en door [medeverdachte 2] , en bevestigd door twee anderen die in die nacht in het huis van [slachtoffer] aanwezig waren. [naam 4] verklaartimmers dat hij van 21 januari 2018 te 20.00 uur tot 22 januari 2018 te 08.00 uur in het huis van [slachtoffer] aanwezig is geweest, samen met [getuige 1] , en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] daar die nacht ook kwamen. Toen de getuige wegging waren zij daar nog. [verdachte] heeft met [slachtoffer] schaak gespeeld, aldus de getuige. [getuige 1] verklaartdat hij in de desbetreffende nacht tot 06.00 uur in het huis van [slachtoffer] was, samen met [naam 4] en twee onbekende mannen. De een heette [verdachte] en deed met [slachtoffer] mee, heroïne en cocaïne roken, en de ander ( [medeverdachte 2] ) zat heel de nacht op zijn telefoon. De sfeer in de woning was goed, aldus deze getuige.
51. De rechtbank houdt het er ten slotte voor dat bij [medeverdachte 1] met het opstoken van [verdachte] tegen [slachtoffer] steeds de bedoeling heeft voorgezeten om daarmee via een gezamenlijk aan [slachtoffer] te brengen bezoek de televisie van [slachtoffer] te bemachtigen. Daarvoor is redengevend de verklaring van [medeverdachte 2] , die bij herhaling heeft vermelddat [medeverdachte 1] zei dat zij die televisie (terug) wilde hebben, alsmede de feitelijke gang van zaken nadien aangaande het wegnemen van de televisie, daarin uitmondende dat die televisie op 22 januari 2018 op de slaapkamer van [medeverdachte 1] terecht is gekomen. [medeverdachte 1] is daarmee de enige van de verdachten die enig (materieel) voordeel heeft genoten van het bezoek aan [slachtoffer] .
Uitvoering van het GHB-plan
52. Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] , waaraan de ontkennende verklaring van [medeverdachte 1] niet afdoet, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat ter uitvoering van het plan om aan [slachtoffer] GHB toe te dienen de verdachten om 15.41 uur de woning van [medeverdachte 1] hebben verlaten met medeneming van een van [medeverdachte 1] afkomstige hoeveelheid GHB in een glas of beker. Onderweg hebben de verdachten een aantal Flügelflesjes gekocht en aan de inhoud van één daarvan GHB toegevoegd. Aangekomen bij het huis van [slachtoffer] heeft deze de verdachten binnengelaten. Aan hem is toen het Flügelflesje met daarin GHB te drinken gegeven.
Verdere gebeurtenissen in het huis van [slachtoffer] voorafgaand aan het bezoek waarbij messteken zijn toegebracht
53. Op grond van de inhoud van de in r.o. 20 tot en met 22 weergegeven stukken (verslagen schouwarts, CT-scan en sectie) staat vast dat [slachtoffer] , los van de dodelijke messteken, zeer ernstig letsel heeft opgelopen. Dat volgt uit de constatering dat zijn hoofd en lichaam vele verwondingen, kneuzingen en blauwe plekken vertoonden terwijl ook sprake was van inwendig letsel, zoals gebroken ribben en een bloeding in de hersenen. Dat hersenletsel wordt in het sectierapport aangemerkt als een potentiële doodsoorzaak. Daaruit leidt de rechtbank af dat er een gerede kans bestond dat, ook als aan [slachtoffer] later geen messteken zouden zijn toegebracht, hij aan dat hersenletsel zou zijn overleden.
54. Voor de beantwoording van de vraag op welke wijze [slachtoffer] dat zware letsel heeft bekomen zijn geen andere gegevens voorhanden dan de verklaringen van de verdachten. De rechtbank zal dan ook aan de hand van die verklaringen moeten beoordelen wat zich op dit punt in de woning van [slachtoffer] heeft afgespeeld.
55. Uit geen van de verklaringen van de verdachten valt af te leiden dat [slachtoffer] het letsel heeft opgelopen door een ongeluk (zoals een val). Dat betekent dat één of meer van de andere in de woning aanwezige personen, en dat waren uitsluitend de verdachten, hem dat letsel hebben toegebracht.
56. Er is noch op grond van de verklaringen van de verdachten, noch op grond van ander onderzoeksmateriaal aanleiding om aan te nemen dat [medeverdachte 1] feitelijk betrokken is geweest bij de mishandeling van [slachtoffer] . Dat betekent dat daarvoor slechts [verdachte] en [medeverdachte 2] in aanmerking komen.
57. De verklaringen van de verdachten komen (samengevat) op het volgende neer.
-
[medeverdachte 2]heeft verklaard dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] door de GHB knock-out ging. Dat gebeurde niet. [verdachte] heeft toen [slachtoffer] op zijn hoofd gestompt en hem meerdere trappen gegeven. Daardoor raakte [slachtoffer] knock-out. Later kwam [slachtoffer] enigszins bij. [verdachte] was toen boven aan het zoeken. Hij, [medeverdachte 2] , moest van [verdachte] [slachtoffer] knock-out trappen. Hij heeft [slachtoffer] toen met zijn linker wreef een trap gegeven tegen zijn hoofd. Dat was niet hard. Toen kwam [verdachte] naar beneden en heeft [slachtoffer] verder knock-out getrapt.
- Ook volgens
[verdachte]ging [slachtoffer] niet knock-out van de GHB. Hij, [verdachte] , heeft [slachtoffer] toen een linkerhoek gegeven en met zijn linkerbeen een trap. Daarna ging hij, [verdachte] , naar boven om te zoeken. Hij heeft daarna gezien dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] keihard heeft getrapt.
-
[medeverdachte 1]heeft verklaard dat zij heeft gezien dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] [slachtoffer] heeft geschopt. Volgens haar waren de schoppen die [medeverdachte 2] gaf niet hard.
58. Op grond van vorenstaande verklaringen, die in zoverre overeenstemmen, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] heeft geschopt en dat [medeverdachte 1] dit alles heeft waargenomen.
59. [verdachte] en [medeverdachte 2] beschuldigen elkaar ervan de zwaarste schoppen aan [slachtoffer] te hebben uitgedeeld. De rechtbank acht bewezen dat het [verdachte] is geweest die aan [slachtoffer] het zware en potentieel dodelijke letsel heeft toegebracht. Daarvoor is redengevend dat de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij slechts een niet harde schop heeft gegeven door [medeverdachte 1] wordt bevestigd. De verklaring van [verdachte] die impliceert dat het juist [medeverdachte 2] was die het zware letsel heeft toegebracht doet daaraan niet af. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring van [medeverdachte 2] , die hierover vanaf het begin eenduidig heeft verklaard en daarbij zijn eigen rol heeft toegegeven, dan aan de verklaring van [verdachte] die eerst na een jaar en vijf maanden met zijn lezing van het gebeurde is gekomen.
Zoeken en meenemen goederen
60. Op grond van de verklaring van [medeverdachte 2] neemt de rechtbank als vaststaand aan dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] de woning van [slachtoffer] heeft doorzocht. Dat de televisie van [slachtoffer] door de verdachten is meegenomen staat vast op grond van hun op dat punt eensluidende verklaringen en de camerabeelden. De rechtbank neemt verder als vaststaand aan dat [medeverdachte 1] een actieve rol heeft gespeeld bij het wegnemen van de televisie door deze los te koppelen en bij de deur te zetten, zoals [medeverdachte 2] heeft verklaard.
61. De rechtbank leidt uit de verklaring van [medeverdachte 2] af dat tevens de telefoon en de sleutels van [slachtoffer] vanuit diens woning zijn meegenomen. Wat de telefoon betreft vindt dat bevestiging in de omstandigheid dat die telefoon rond 16.20 uur voor het laatst is gebruikt en niet meer in de woning van [slachtoffer] is aangetroffen. De rechtbank neemt op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] als vaststaand aan dat de huissleutels van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] zijn meegenomen.
62. Toen [slachtoffer] rond 18.00 uur levenloos werd aangetroffen door de getuige [getuige 2] waren zowel zijn handen als zijn voeten met tape omwikkeld. De rechtbank acht op grond van de in zoverre eensluidende verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] heeft getapet met behulp van een aan hem door [medeverdachte 2] daarvoor ter hand gestelde, in de woning van [slachtoffer] gevonden, rol tape. De rechtbank neemt, mede op grond van de verklaring van [medeverdachte 2] , als vaststaand aan dat het tapen heeft plaatsgevonden om te verhinderen dat [slachtoffer] hulp zou kunnen inroepen.
Aantal keren dat de verdachten gedrieën in het huis van [slachtoffer] zijn geweest, voorafgaand aan het bezoek waarbij messteken zijn toegebracht
63. Op grond van de verklaringen van de verdachten en de camerabeelden staat vast dat zij om 15.41 uur de woning van [medeverdachte 1] hebben verlaten, naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan, daar alle drie binnen zijn geweest, de woning hebben verlaten met medeneming van (in elk geval) de televisie, en met die televisie om 16.47 uur in de woning van [medeverdachte 1] zijn teruggekeerd. Vervolgens staat vast dat zij de woning van [medeverdachte 1] te 17.06 uur weer hebben verlaten. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij na 17.06 nog
tweekeer in de woning van [slachtoffer] is geweest, eerst in gezelschap van [verdachte] en [medeverdachte 1] met de bedoeling om te zoeken naar spullen van [slachtoffer] die de eerste keer niet zouden zijn aangetroffen en daarna (uitsluitend) in gezelschap van [verdachte] , bij welke gelegenheid [slachtoffer] in de rug is gestoken. Er was, aldus [medeverdachte 2] , daarmee sprake van in totaal drie bezoeken aan het huis van [slachtoffer] : het eerste bezoek waarbij [slachtoffer] GHB is toegediend en de televisie is weggenomen, een tweede bezoek waarbij is gezocht naar andere goederen en een derde bezoek waarbij [slachtoffer] in de rug is gestoken. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat sprake was van slechts twee bezoeken: het bezoek waarbij de tv is weggenomen en het bezoek waarbij alleen [verdachte] en [medeverdachte 2] naar binnen zijn gegaan.
64. De rechtbank houdt het er op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] voor dat er inderdaad in totaal drie bezoeken hebben plaatsgevonden, en dat bij de eerste twee bezoeken alle drie de verdachten in het huis van [slachtoffer] binnen zijn geweest. Bij die eerste twee bezoeken hebben de geweldshandelingen (met uitzondering van het steken) jegens [slachtoffer] plaatsgevonden, zijn goederen, waaronder de tv, weggenomen en is [slachtoffer] getapet.
Het bezoek aan het huis van [slachtoffer] waarbij de messteken zijn toegebracht
65. Op basis van de in zoverre eensluidende verklaring van de verdachten kan van het volgende worden uitgegaan. Na het tweede (in de visie van [verdachte] en [medeverdachte 1] : eerste en tot dan toe enige) bezoek aan het huis van [slachtoffer] is de door [medeverdachte 1] bestuurde auto met daarin als passagiers [verdachte] en [medeverdachte 2] wederom richting het huis van [slachtoffer] gereden. [medeverdachte 1] heeft de auto in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] geparkeerd en zij is in de auto blijven zitten. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn uitgestapt, naar de woning van [slachtoffer] gelopen en daar naar binnen gegaan. Daarna zijn zij teruggekeerd naar de auto van [medeverdachte 1] . Inmiddels waren aan [slachtoffer] de dodelijke messteken toegebracht. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn als passagier in de auto van [medeverdachte 1] gestapt. De auto is, met [medeverdachte 1] als bestuurster, teruggereden naar de woning van [medeverdachte 1] waar men om 17.41 uur aankwam.
66. Over wat er bij dit bezoek aan de woning van [slachtoffer] precies is gebeurd en wat daaraan is voorafgegaan hebben de verdachten uiteenlopende verklaringen afgelegd, die (samengevat) op het volgende neerkomen:
-
[medeverdachte 2]heeft verklaard dat toen men na het tweede bezoek aan [slachtoffer] wegreed zij na 100 meter moesten omkeren. Het was het idee van [verdachte] : hij moest dood. Hij zei in de auto meteen dat hij dood moest want hij kon praten. Toen zijn zij gekeerd. [medeverdachte 1] keerde gelijk de auto en zei: “doe het snel”. Zij bleef in de auto. Zij gaf aan dat ze in de auto bleef zodat zij snel weg konden rijden. Ze bleef staan met draaiende motor. Ze zei dat ze niet moesten vergeten de tape er af te halen in verband met vingerafdrukken. Een minuut voordat hij ( [medeverdachte 2] ) en [verdachte] de woning ingingen zei [verdachte] dat hij hem dood ging maken. [verdachte] heeft de woning opengemaakt met de sleutel. [verdachte] had de sleutels gevraagd aan [medeverdachte 1] . Deze heeft de sleutels overhandigd aan [verdachte] . Hij ( [medeverdachte 2] ) is mee naar binnen gelopen tot in de woonkamer, tot bij de keuken. [slachtoffer] lag nog op de grond. [verdachte] deed zijn handschoenen aan en liep naar [slachtoffer] toe. Hij ging op zijn knieën zitten bij [slachtoffer] . Hij had meerdere messen bij zich. Hij bukte voorover en daar staken de handvatten van de messen uit zijn binnenzak.
Hij ( [medeverdachte 2] ) heeft gezegd dat hij hier niet bij wilde zijn. Hij mocht wachten buiten de woning voor de deur. Toen is hij de woning uitgelopen en hoorde hij al gekreun van [slachtoffer] . Hij heeft de deur achter zich dicht getrokken en is twee trappen naar beneden gelopen. Daar is hij op een bloempot gaan zitten.
Nadat hij een peuk had aangestoken, kwam [verdachte] naar beneden gelopen. Toen zij vanaf de bloempot naar de auto liepen zei [verdachte] dat die kankerlijer niet dood te krijgen was. Hij vertelde dat hij drie messen had gebruikt. Dat hij de messen er niet diep genoeg in kreeg en dat hij ze erin had moeten trappen. Hij vertelde dat hij er bijna geil van werd dat hij hem neergestoken had, dat hij er helemaal opgewonden van werd, dat hij het leuk vond.
Hij ( [medeverdachte 2] ) is er bij geweest dat [verdachte] later, in gezelschap van [getuige 8] en [getuige 7] ook heeft gezegd dat die kankerlijer niet dood te krijgen was en dat die messen er niet in waren te krijgen.
-
[verdachte]heeft verklaard dat de achtergrond van het laatste bezoek aan [slachtoffer] was gelegen in een discussie tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over een sieradenkistje. [medeverdachte 1] zou hebben voorgesteld terug te gaan om dat kistje mee te nemen. [medeverdachte 1] bleef met haar auto bij de kerk staan. Zij haalde de sleutels van [slachtoffer] uit haar zak. [medeverdachte 2] ging naar binnen. Hij ( [verdachte] ) bleef buiten en hoorde gestommel. [medeverdachte 2] kwam naar buiten en zei: het is gebeurd. Hij ( [verdachte] ) is toen naar binnen gegaan en zag [slachtoffer] op zijn zij liggen met een mes in zijn rug. Toen is hij weggelopen. Daarna zijn ze met de auto teruggereden.
-
[medeverdachte 1]heeft verklaard dat zij met [verdachte] en [medeverdachte 2] is teruggegaan naar het huis van [slachtoffer] omdat [verdachte] zijn sigaretten was vergeten. Zij heeft met draaiende motor staan wachten toen [verdachte] en [medeverdachte 2] naar binnen gingen omdat zij haast had. Zij weet niets af van een moord of een plan daartoe.
67. De rechtbank kent bij de beoordeling van dit feitencomplex doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van [medeverdachte 2] . Zoals reeds in r.o. is 40 overwogen acht zij deze verklaring betrouwbaar. Die verklaring wordt bovendien als het gaat om door [verdachte] gedane uitlatingen ondersteund door de volgende getuigenverklaringen:
-
[getuige 8]verklaart dat [verdachte] , toen ter sprake kwam dat zij waren teruggegaan naar de woning, ineens zei: “hij was niet dood te krijgen die kankerlijer”. Dat zei hij echt letterlijk zo.
-
[getuige 5]verklaart dat [verdachte] het een en ander heeft verteld in de woning van Robin. Hij had ruzie gekregen, hij was samen met [medeverdachte 2] . [verdachte] was naar binnen gegaan, [medeverdachte 2] moest buiten blijven wachten. [verdachte] vertelde dat hij hem had gestoken.
-
[getuige 7]verklaart dat [verdachte] heeft gezegd “dat-ie niet dood te krijgen was”.
-
[getuige 6]verklaart dat [verdachte] heeft gezegd “dat het niet meeviel om hem af te maken”. [verdachte] zei: “hij was moeilijk dood te krijgen”.
-
[getuige 9]verklaart dat [verdachte] hem heeft verteld dat er problemen met iemand waren geweest en dat hij hem had doodgestoken.
68. De getuigen [getuige 8] , [getuige 5] , [getuige 7] , [getuige 6] en [getuige 9] hebben hun verklaring, toen zij werden gehoord door de rechter-commissaris, in essentie bevestigd. De raadsvrouw van [verdachte] heeft betoogd dat deze verklaringen wegens onbetrouwbaarheid van het bewijs moeten worden uitgesloten. Dat verweer wordt verworpen, omdat de daaraan ten grondslag gelegde stelling (samengevat) dat de getuigen deze verklaringen in onderling overleg opzettelijk in strijd met de waarheid zouden hebben afgelegd, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden.
69. Tot het bewijs draagt tevens bij dat de uitlatingen van [verdachte] , zoals weergegeven door de zojuist genoemde getuigen, aansluiten op de situatie zoals deze is aangetroffen, te weten een mes met een verbogen lemmet en een afgebroken lemmet in het lichaam van het slachtoffer, en een afgebroken lemmet op de vloer van de woning. Dergelijke uitingen kunnen dan ook slechts zijn gebaseerd op daderwetenschap.
70. Aan de verklaring van [verdachte] , voor zover die zijn eigen rol bij het gebeurde ontkent en impliceert dat het [medeverdachte 2] is die [slachtoffer] heeft gestoken, gaat de rechtbank voorbij, en wel op de reeds eerder omschreven grond dat aan die verklaring, gelet op het tijdstip waarop die is afgelegd, geen geloof toekomt.
71. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de volgende feitelijkheden bewezen:
- na vertrek uit de woning van [slachtoffer] na het tweede bezoek heeft [verdachte] in de auto te kennen gegeven dat [slachtoffer] dood moest omdat hij anders zou gaan praten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben dat gehoord;
- [medeverdachte 1] heeft toen de auto gekeerd, is teruggereden en heeft de auto geparkeerd in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] ;
- [medeverdachte 1] heeft aan [verdachte] de sleutels gegeven van de woning van [slachtoffer] en gezegd “doe het snel”, alsmede te kennen gegeven dat niet vergeten moest worden de tape er af te halen in verband met vingerafdrukken;
- [medeverdachte 1] is in of bij de auto blijven wachten met draaiende motor;
- in de woning heeft [verdachte] aan [slachtoffer] meerdere messteken toegebracht;
- [medeverdachte 1] is, met [verdachte] en [medeverdachte 2] als passagiers, teruggereden naar haar woning;
- [verdachte] heeft kort na het gebeurde aan [medeverdachte 2] en nog later aan diverse andere personen te kennen gegeven dat hij iemand had gestoken en/of dat het slachtoffer niet dood te krijgen was.
Het weggooien van diverse goederen
72.
[medeverdachte 2]verklaart dat na het bezoek aan de woning van [slachtoffer] waarbij deze is gestoken, op de weg terug naar het huis van [medeverdachte 1] diverse goederen zijn weggegooid. Op een door [medeverdachte 2] aangewezen plaats, vlak voor een rotonde, is de auto gestopt en moest hij van [verdachte] een sleutel weggooien. Later is op een andere plaats gestopt om de mobiele telefoon weg te gooien. [verdachte] stapte uit en liep naar de sloot. Hij heeft toen de telefoon, die uit elkaar was gehaald, in de richting van de sloot gegooid.
[verdachte]verklaart dat er is gestopt om iets te dumpen.
[medeverdachte 1]verklaart dat [verdachte] en [medeverdachte 2] spullen hebben weggegooid.
73. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachten, nadat zij de terugreis naar het huis van [medeverdachte 1] hebben aangevangen, één of meermalen zijn gestopt en zich hebben ontdaan van (in elk geval) de sleutels en de mobiele telefoon van [slachtoffer] .
Conclusies ten aanzien van het bewijs
Feit 1: diefstal met geweldpleging in vereniging
74. Op grond van de in het vorenstaande weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat alle verdachten zich tezamen en in vereniging met elkaar schuldig hebben gemaakt aan diefstal van een televisie, sleutels en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal is voorafgegaan en vergezeld van geweld met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Het geweld bestond in het slaan/stompen en schoppen/trappen in/tegen het gezicht en op/tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer] . De rechtbank overweegt hieromtrent nader het volgende.
75. De rechtbank acht niet bewezen dat het -wel vaststaande- toedienen van GHB aan [slachtoffer] valt aan te merken als een geweldshandeling als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Weliswaar kan ingevolge artikel 81 Sr het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht gelden als geweld, maar die situatie heeft zich hier niet voorgedaan omdat [slachtoffer] door het toedienen van de GHB niet in een dergelijke staat is gekomen.
76. Dat neemt niet weg dat -anders dan door haar raadsman is betoogd- bij [medeverdachte 1] behalve het opzet op de diefstal (reeds vastgesteld in r.o. 51) ook opzet heeft bestaan op het toepassen van geweldshandelingen teneinde die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Haar opzet is er immers steeds op gericht geweest [slachtoffer] in een toestand van bewusteloosheid of onmacht te brengen als bedoeld in artikel 81 Sr. Dat dit niet is gelukt -wellicht omdat reeds vóórdat [slachtoffer] in die toestand kon komen hij werd geslagen en geschopt door [verdachte] - doet aan haar opzet daartoe niet af. Daarmee ontvalt ook de relevantie aan de bewering van [medeverdachte 1] dat het nimmer haar bedoeling is geweest dat tegen [slachtoffer] het geweld zou worden toegepast zoals dat uiteindelijk is gebeurd. Nu bij haar het opzet op enige geweldshandeling met het oog op de voorgenomen diefstal reeds bestond komt het uiteindelijk toegepaste geweld, ook nu dit niet door haar, maar door haar mededaders is gepleegd, mede voor haar rekening en kan dit ook te haren laste bewezen worden verklaard.
77. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 2] , in die zin dat -ook al heeft hij slechts één schop gegeven- uit een oogpunt van bewezenverklaring al het toegepaste geweld mede voor zijn rekening komt, en wel op grond van de omstandigheid dat dit feit door hem tezamen en in vereniging met zijn mededaders is gepleegd en het daarom niet relevant is wie precies welk onderdeel van het bewezen verklaarde geweld voor zijn rekening heeft genomen. Het verweer dat [medeverdachte 2] van dit feit zou moeten worden vrijgesproken, behalve voor de ene door hem gegeven schop, faalt dan ook.
Feit 1: mishandeling met voorbedachte raad in vereniging
78. De rechtbank acht dit feit ten aanzien van alle verdachten wettig en overtuigend bewezen op dezelfde gronden als weergegeven bij de r.o. 74 tot en met 77, met uitzondering van de mede ten laste gelegde voorbedachte raad. De rechtbank merkt dit feit aan als eendaadse samenloop met de bewezen verklaarde diefstal met geweldpleging.
Feit 2: wederrechtelijke vrijheidsberoving in vereniging
79. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 2] , maar niet ten aanzien van [medeverdachte 1] . Het verweer van [medeverdachte 2] dat hij van dit feit zou moeten worden vrijgesproken omdat hij slechts de tape heeft aangegeven wordt verworpen, nu bij het tapen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en daarmee van medeplegen.
Feit 3: moord, al dan niet in vereniging
80. De rechtbank neemt de conclusies over van het sectierapport, zoals die zijn weergegeven in r.o. 22. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het meermalen steken van een mes in zijn lichaam.
81. De rechtbank heeft in r.o. 71 al vastgesteld dat bewezen is dat het [verdachte] is geweest die meermalen met een mes of messen [slachtoffer] in het lichaam heeft gestoken. Daarmee is tevens bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
82. De rechtbank acht tevens bewezen dat [verdachte] heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg, en daarmee met voorbedachte raad. Daarvoor is redengevend dat, zoals reeds overwogen, in de auto van [medeverdachte 1] door [verdachte] te kennen is gegeven dat [slachtoffer] dood moest omdat hij anders zou gaan praten. In de tijd die daarop volgde tot het moment van het steken zelf is de auto gekeerd en teruggereden naar de woning van [slachtoffer] , waarna [verdachte] is uitgestapt, de trappen naar de woning van [slachtoffer] is opgelopen, met de sleutel de voordeur heeft geopend en de woonkamer is binnengegaan. Die tijd was meer dan voldoende voor [verdachte] om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank neemt aan dat [verdachte] dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, omdat zij daarvoor geen contra-indicaties ziet.
83. De rechtbank acht aldus bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan moord op [slachtoffer] . Over de vraag of die moord door [verdachte] alleen, dan wel samen en in vereniging met een ander of anderen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , is gepleegd, zoals ten laste gelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
84. Voorwaarde voor het aannemen van mededaderschap in de vorm van medeplegen is, dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokkenen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder of de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Of een samenwerking zo nauw en bewust is dat van medeplegen kan worden gesproken hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
85. Gelet op hetgeen in r.o. 71 is overwogen staat vast dat [verdachte] in de auto zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt om [slachtoffer] van het leven te beroven omdat hij anders zou kunnen gaan praten en dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] dat heeft gehoord. Voor [medeverdachte 1] geldt dat zij de auto heeft gekeerd en naar het huis van [slachtoffer] is teruggereden, en daar met draaiende motor is blijven wachten. Na terugkeer van [verdachte] en [medeverdachte 2] is zij samen met hen van de plaats van het delict weggereden, waarna onderweg nog spullen van [slachtoffer] zijn gedumpt. [medeverdachte 2] is met [verdachte] mee naar binnen gegaan in het huis van het slachtoffer en heeft waargenomen, of in elk geval begrepen, wat daar gebeurde.
86. Deze feitelijkheden zijn onvoldoende om daaruit een op de moord gerichte nauwe en bewuste samenwerking af te leiden tussen hetzij [verdachte] en [medeverdachte 1] , hetzij [verdachte] en [medeverdachte 2] , hetzij [verdachte] en beiden. [medeverdachte 2] noch [medeverdachte 1] heeft een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan de uitvoering van de moord om (één van) hen aan te merken als medepleger daarvan. De omstandigheid dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] wist dat [verdachte] voornemens was om [slachtoffer] te gaan doden en kennelijk niets heeft gedaan om hem daarvan te (trachten) te weerhouden, maakt dit niet anders.
87. De slotsom is dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet kunnen gelden als medepleger van de moord op [slachtoffer] .
88. De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tv en een telefoon en sleutels toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het slaan/stompen en schoppen/trappen in/tegen het gezicht en op/tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
hij op 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en op/tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan/stompen en te schoppen/trappen;
hij op 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk in een woning [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door met tape de armen en de benen van die [slachtoffer] vast te binden;
hij op 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met messen meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
89. Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte
90. De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
91. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
92. De tegen de verdachte bewezen verklaarde feiten kenmerken zich, zowel afzonderlijk als in combinatie met elkaar, door een uitzonderlijke gruwelijkheid en wreedheid. [slachtoffer] was een alleenwonende, 59-jarige, fragiele man met een broze gezondheid die zich moeilijk en veelal slechts met gebruikmaking van een rollator kon voortbewegen. [slachtoffer] is in zijn woning bezocht door de verdachte en zijn mededaders, personen die [slachtoffer] kende en van wie hij, naar valt aan te nemen, geen kwaad verwachtte. Dat zal ook de reden zijn geweest dat hij hen in zijn woning heeft binnengelaten.
93. Toen de verdachte en zijn mededaders eenmaal in de woning van [slachtoffer] waren is deze onverhoeds het slachtoffer geworden van gruwelijk geweld. De verdachte en zijn mededaders hebben over wat zich daar precies heeft afgespeeld geen eensluidende of eenduidige verklaring afgelegd. De stille getuigen spreken echter voor zich en schetsen een beeld dat het voorstellingsvermogen bijkans te buiten gaat. De medische rapporten vermelden gebroken ribben, talloze kneuzingen en verwondingen, met name aan het hoofd, en zwaar hersenletsel in de vorm van een hersenvliesbloeding. De foto’s die zich in het dossier bevinden bevestigen de afschuwelijke situatie waarin het slachtoffer terecht is gekomen. Te zien valt bijvoorbeeld dat één van de oorlellen is uitgescheurd en dat de oorbel die [slachtoffer] kennelijk droeg elders op de grond is aangetroffen, evenals een gebroken ketting. Alles wijst op excessieve geweldpleging door -onder meer- schoppen tegen het lichaam en het hoofd. Het daardoor opgelopen letsel was (reeds) potentieel dodelijk. Voor het toepassen van dit geweld is geen enkele andere reden gebleken dan om het enige voorwerp van waarde in de woning van [slachtoffer] , zijn televisie, in bezit te krijgen.
94. Nadat [slachtoffer] in de zojuist geschetste situatie in zijn woning was achtergelaten en de verdachte en zijn mededaders de televisie hadden veilig gesteld, zijn zij in de woning teruggekeerd. Niet uitgesloten kan worden dat [slachtoffer] (pas) bij die gelegenheid aan handen en voeten is vastgebonden, met de bedoeling om hem te verhinderen hulp in te roepen. Het is de vraag of [slachtoffer] daartoe nog in staat was en, zo ja, of het hem nog had kunnen redden. Duidelijkheid daarover zal niet meer worden verkregen. Treffend is wel dat uit het dossier valt af te leiden dat er met de telefoon van [slachtoffer] nog pogingen zijn ondernomen om korte nummers te bellen. Al evenmin kan uitgesloten worden dat [slachtoffer] , voordat hij werd vastgebonden, nog vergeefse pogingen in het werk heeft gesteld om hulp in te roepen, voordat hem dat definitief werd belet door hem vast te binden en hem de telefoon af te nemen die later door de verdachte en zijn mededaders is weggegooid.
95. Nadat [slachtoffer] andermaal, ernstig gewond en vastgebonden, was achtergelaten zijn de verdachte en zijn mededaders nogmaals naar de woning teruggekeerd, ditmaal vanwege het in de auto door de verdachte opgevatte voornemen om [slachtoffer] definitief het zwijgen op te leggen door hem van het leven te beroven. De verdachte heeft aan dat voornemen uitvoering gegeven, en wel andermaal op gruwelijke wijze en met toepassing van buitensporig geweld. Ook hier spreken de bevindingen van het forensisch onderzoek duidelijke taal in de vorm van het aantreffen van drie messen in het lichaam, waarvan twee afgebroken en één verbogen.
96. Tegen de achtergrond van het vorenstaande, waaruit de bijzondere ernst van de bewezen verklaarde feiten genoegzaam volgt, zal de rechtbank nu per feit vaststellen wat voor straf daarvoor, gelet op de ernst en de rol van de verdachte daarin, passend is. Vervolgens zal worden nagegaan of de persoonlijke omstandigheden van de verdachte invloed uitoefenen op de eindbeslissing omtrent een aan de verdachte op te leggen straf en/of maatregel, en zo ja, welke invloed.
97. Op
diefstal met geweld, begaan in vereniging, heeft de wetgever als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit misdrijf landelijke oriëntatiepunten, dat wil zeggen: uitgangspunten voor de strafoplegging in een concreet geval. Voor een diefstal met geweld die als woningoverval is aan te merken en waarbij meer geweld dan een enkele ruk of duw is gebruikt, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van vijf jaren. Daarbij kunnen strafvermeerderende factoren onder andere zijn: de kwetsbaarheid van het slachtoffer, de aard en ernst van het letsel en het samenwerkingsverband.
98. Gelet op de uitzonderlijke ernst van het toegebrachte letsel alsmede de kwetsbaarheid van het slachtoffer in deze zaak, komt voor het bewezen verklaarde feit in deze zaak oplegging van een gevangenisstraf van acht jaar in aanmerking. De rol van de verdachte in het plegen van het feit vormt geen reden om aan dit uitgangspunt iets af te doen, nu hij het is geweest die verantwoordelijk was voor het toebrengen van zo niet al het letsel, dan toch in elk geval het overgrote en ernstigste gedeelte daarvan.
99. Op
wederrechtelijke vrijheidsberovingheeft de wetgever als maximumstraf een gevangenisstraf van acht jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit misdrijf geen landelijke oriëntatiepunten. De hiervoor in de praktijk opgelegde gevangenisstraffen verschillen in hoogte en zijn sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In aanmerking genomen de omstandigheden van de vrijheidsbeneming van [slachtoffer] , die was bedoeld om hem te beletten hulp in te roepen in zijn zeer kritieke situatie, en de rol van de verdachte hierin, die het initiatief nam en [slachtoffer] feitelijk heeft vastgebonden, is een gevangenisstraf van twee jaren op zijn plaats.
100.Moordbehoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf levenslange gevangenisstraf vastgesteld of een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren. De achtergrond daarvan is, dat door dit misdrijf niet alleen aan iemand het recht op leven wordt ontnomen, maar dat dit ook gebeurt ingevolge een tevoren daartoe beraamd plan. Het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, kan vele verschillende vormen aannemen zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit misdrijf dan ook geen landelijke oriëntatiepunten. Dat neemt niet weg dat de rechtbank zich dient te beraden op een algemeen vertrekpunt dat als basis kan dienen voor een beslissing omtrent de strafmaat in een concrete zaak. Daarvoor is onder meer van belang het kennisnemen van beslissingen omtrent straffen die in het recente verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige moord. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat tegenwoordig doorgaans voor een enkelvoudige moord een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de achttien en tweeëntwintig jaren. De rechtbank verwijst daartoe naar twee recente uitspraken, te weten die met betrekking tot de moord op een zakenman in Bilthoven, waarvoor een gevangenisstraf van twintig jaren is opgelegd (Hof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2019:2508, cassatieberoep verworpen bij ECLI:NL:HR:2020:914), en die welke ziet op een liquidatie in Leiden, waarvoor een gevangenisstraf van tweeëntwintig jaren is opgelegd (Hof Den Haag ECLI:NL:GHDHA:2019:1975, cassatieberoep verworpen bij ECLI:NL:HR:2020:540). De rechtbank zal dit dan ook als uitgangspunt nemen, en wijkt daarbij af van het niet (in elk geval niet door verwijzing naar vergelijkbare zaken) gemotiveerde standpunt van de officier van justitie ter terechtzitting. 101. De rechtbank stelt vast dat, gelet op voormeld uitgangspunt, voor de jegens verdachte bewezen verklaarde moord oplegging van een gevangenisstraf van twintig jaren in aanmerking komt. Daarbij speelt met name een rol de zeer gewelddadige wijze en de bovendien laaghartige -immers ten opzichte van een reeds zwaargewonde, vastgebonden en daarmee weerloze man gepleegde- manier waarop deze moord is uitgevoerd en het doel waarop de verdachte het oog had, namelijk het uitwissen van sporen van eerder door hem gepleegde misdrijven.
102. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat bij een deel van de bewezen verklaarde feiten (diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving) sprake zou zijn van een voortgezette handeling. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld daarmee te betogen dat in geval van strafoplegging geen cumulatie van de voor de diverse feiten in aanmerking komende straffen zou moeten plaatsvinden gaat de rechtbank daaraan voorbij. Daarvoor is redengevend dat alle drie de bewezen verklaarde feiten hun grondslag vinden in afzonderlijke wilsbesluiten en er dus geen reden is niet van het totaal van die straffen uit te gaan. De slotsom is dan ook dat, uitsluitend gelet op de ernst van de feiten en de rol van de verdachte daarbij, oplegging van een gevangenisstraf van dertig jaar in aanmerking komt.
103. Omtrent de
persoonlijke omstandighedenvan de verdachte overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft acht geslagen op zijn strafblad, gedateerd 4 mei 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte herhaaldelijk is veroordeeld, onder meer voor vermogens- en geweldsdelicten, zij het van aanzienlijk mindere ernst dan de delicten in de onderhavige zaak. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies, gedateerd 19 september 2019. Tenslotte heeft de rechtbank kennisgenomen van rapportages van persoonlijkheidsonderzoeken verricht in het kader van een andere strafzaak tegen de verdachte. Daarin staat dat de verdachte destijds -in 2014- leed aan een persoonlijkheidsstoornis, een verstandelijke beperking op zwakbegaafd niveau, kenmerken van ADHD en een ernstige en langdurige verslaving aan stimulantia, opiaten, sedativa en alcohol.
104. De verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoeken door een psychiater en een psycholoog. Tevens heeft hij op voorhand geweigerd mee te werken aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC), dat was gesuggereerd door de gedragsdeskundigen die met hem hebben gesproken. De rechtbank heeft tot twee maal toe een vordering van de officier van justitie tot observatie in het PBC afgewezen, omdat geen bruikbaar resultaat van een dergelijke observatie viel te verwachten vanwege de weigering van de verdachte daaraan mee te werken. Het gevolg is dat de rechtbank niet de mogelijkheid is geboden om na te gaan of er in verband met eventuele persoonlijkheidsproblematiek aan de zijde van de verdachte reden zou zijn om hem verminderd toerekeningsvatbaar te achten en/of hem een behandeling op te leggen. Of die reden er is kan dan ook niet worden vastgesteld, maar is bepaald niet uitgesloten.
105. Er is dan ook geen aanleiding om, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, nu de in 2014 opgemaakt rapporten daarvoor onvoldoende grondslag vormen. Verder komt het ontbreken van bedoelde informatie geheel voor rekening van de verdachte. De rechtbank moet bij deze stand van zaken uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, waarmee de strafdoelen vergelding, normbevestiging en inperking van recidivegevaar voorop komen te staan. Die strafdoelen kunnen slechts voeren tot oplegging van een straf van zeer aanzienlijke duur, die mede beoogt de maatschappij tegen de verdachte te beschermen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte leggen dan ook geen gewicht in de schaal voor wat betreft de strafoplegging, in elk geval niet in voor de verdachte gunstige zin.
106. Hetzelfde geldt voor de -op zich vaststaande, de verdachte is immers op 21 februari 2018 in verzekering is gesteld terwijl op 25 juni 2020 uitspraak wordt gedaan- overschrijding van de redelijk te achten termijn van berechting binnen twee jaren. Gelet op de betrekkelijk geringe mate van overschrijding en de complexiteit van de zaak, ziet de rechtbank in die overschrijding geen aanleiding voor strafvermindering. Zij zal dan ook in zoverre volstaan met de constatering dat de termijn is overschreden.
107. De
conclusieis dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren zal worden opgelegd.
De vorderingen tenuitvoerlegging
De vorderingen van de officier van justitie
108. De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straffen, toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
109. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
110. De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vorderingen van de officier van justitie van 9 oktober 2018 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de eerder aan de verdachte opgelegde gevangenisstraffen, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden arresten van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2017 en 25 juli 2016. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd die bij voormelde arresten was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De toepasselijke wetsartikelen
111. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 55, 57, 282, 289 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in r.o. 88 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
medeplegen van mishandeling;
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 13 juni 2017, gewezen onder parketnummer 23/004293-16, te weten gevangenisstraf voor de duur van één maand;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 25 juli 2016, gewezen onder parketnummer 23/003529-15, te weten gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Siebrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2020.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een TV en/of een
telefoon en/of een of meer sleutel(s) en/of een of meer ander(e) goed(eren),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( heimelijk) toedienen van GHB, althans (een) verdovend(e) middel(en), door
dit aan het drinken van die [slachtoffer] toe te voegen en/of - slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het
hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met
voorbedachte rade [slachtoffer] heeft mishandeld door na kalm beraad en
rustig overleg
- aan die [slachtoffer] heimelijk GHB, althans een verdovend(e) middel(en), toe te
dienen, door dit aan het drinken van die [slachtoffer] toe te voegen en/of
- die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen het
lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen;
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
in een woning [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben
beroofd en/of beroofd gehouden, door met tape de armen en/of de benen van die
[slachtoffer] vast te binden;
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer
van) zijn mededader(s) met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig
overleg met een mes of messen een of meerma(a)l(en) in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken.