Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
algemeneplicht betreft om informatie te verstrekken teneinde de executie van een titel te faciliteren. Die tenuitvoerlegging kan betrekking hebben op beslag op roerende zaken, maar ook op andere goederen waarop andere beslagvormen mogelijk zijn. Op grond hiervan kan er niet van worden uitgegaan dat de wetssystematiek in de weg staat aan de mogelijkheid om de informatieplicht (ook) toe te passen op buitenlandse vermogensbestanddelen. Daar komt bij dat op grond van een grote hoeveelheid jurisprudentie (zie onder meer de conclusie van repliek onder 11) moet worden aangenomen dat de heersende leer is dat het toepassingsbereik van artikel 475g Rv zich mede uitstrekt tot informatie over buitenlandse inkomsten- en vermogensbronnen. In dit verband wordt in het bijzonder gewezen op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2011, waarin is overwogen dat de omstandigheid dat artikel 475g Rv betrekking heeft op executie door een Nederlandse deurwaarder onverlet laat dat ook inlichtingen over buitenlandse bronnen dienen te worden verstrekt, aangezien het een schuldeiser vrijstaat om met inachtneming van de daaraan verbonden formaliteiten een te zijnen gunste gewezen uitspraak van een Nederlandse rechter in het buitenland ten uitvoer te laten leggen (ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0492). De wetssystematiek vormt volgens dat arrest in dat verband dus geen beletsel. Verder is van belang dat in elk geval binnen de Europese Unie vonnissen eenvoudig ten uitvoer kunnen worden gelegd in het buitenland, zodat niet valt in te zien waarom de informatieplicht zich enkel zou uitstrekken tot goederen in Nederland. Gelet hierop en rekening houdend met een steeds meer grensoverschrijdende samenleving zou het ook niet rechtvaardig zijn dat een schuldeiser wordt beperkt in het onderzoeken van zijn verhaalsmogelijkheden op de enkele grond dat een vermogensbestanddeel zich niet in Nederland bevindt (zie met het oog op het vorenstaande ook mr. [A] ,
De informatieplicht van de schuldenaar om inlichtingen te verstrekken over diens positie,Beslag, executie en rechtsvordering in de praktijk, nummer 1, februari 2020).
klein pensioentjete beschikken, waarop Giesbers haar vordering zou kunnen verhalen, terwijl uit de processtukken blijkt dat hij zowel in Nederland als in [land 1] pensioen ontvangt en hij - in ieder geval - ook over verschillende bankrekeningen beschikt. Dat de saldi daarvan niet substantieel zijn doet niet ter zake. De op hem rustende informatieplicht brengt mee dat hij daarvan direct opgaaf had moeten doen, wat hij dus heeft nagelaten. Daar komt bij dat [gedaagde] zich niet heeft uitgelaten met betrekking tot bijvoorbeeld onroerende zaken, roerende zaken (zoals één of meer voertuigen) en vorderingen op derden, terwijl niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde] één of meer van die goederen in eigendom heeft. Bovendien heeft [gedaagde] niet uitdrukkelijk en onomwonden gesteld dat er - naast de door hem opgevoerde [land 2] bankrekening - geen andere buitenlandse inkomsten- en/of vermogensbronnen bestaan. Op grond van een en ander stelt Giesbers zich terecht op het standpunt dat er redenen zijn te veronderstellen dat [gedaagde] geen volledige openheid van zaken heeft verschaft.