Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
‘de omvang, samenstelling en allocatie van [diens] volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen.’In het principale beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en in het incidentele beroep heeft [geïntimeerde] twee grieven aangevoerd, waarvan één voorwaardelijk. De grieven van weerszijden zijn gericht tegen hetgeen de voorzieningenrechter in afwijking van de onderscheiden standpunten van partijen heeft overwogen en beslist.
‘met terugwerkende kracht’van toepassing is. De grieven over en weer strekken mede tot toewijzing van de genoemde vorderingen. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Zij leiden op één punt tot een andere beslissing dan door de voorzieningenrechter gegeven, namelijk wat betreft de door [geïntimeerde] gevorderde terugbetaling van hetgeen zonder toepassing van de beslagvrije voet is geïnd. Voor het overige leiden de grieven niet tot een andere beoordeling van de zaak dan in eerste aanleg. Hiertoe is het volgende bepalend.
‘met terugwerkende kracht’van toepassing is, die [geïntimeerde] verder vordert, als na het voorgaande al moet worden aangenomen dat hij bij deze vordering voldoende belang heeft, is niet toewijsbaar, omdat in een kort geding geen verklaring voor recht kan worden gegeven, ook niet in hoger beroep. Dat [appellant] geen recht heeft op de bedragen die zonder toepassing van de beslagvrije voet uit de AOW-uitkering zijn geïnd, zodat hij die bedragen aan [geïntimeerde] moet terugbetalen, brengt mee dat [appellant] niet bevoegd is zijn desbetreffende schuld te verrekenen met zijn vordering op [geïntimeerde] op grond van het tussen partijen gewezen vonnis van 22 april 2015. Dit volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 6:135, aanhef en onder a, BW, zodat het andersluidende verweer van [appellant] wordt verworpen.
‘de omvang, samenstelling en allocatie van [diens] volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen’, is in hoger beroep evenmin als in eerste aanleg toewijsbaar. De vordering is kennelijk gegrond op het bepaalde in artikel 475g, eerste lid, Rv. [geïntimeerde] heeft in ieder geval tijdens het geding in eerste aanleg opgave gedaan van zijn bronnen van inkomsten in Nederland, te weten de AOW-uitkering alsmede een aanvullend pensioen van het Pensioenfonds Horeca en Catering ten belope van € 72,82 bruto (€ 55,29 netto) per maand. [appellant] heeft de juistheid van deze opgaven niet betwist en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] daarnaast over andere bronnen van inkomsten in Nederland beschikt, zoals op zijn weg had gelegen. Er moet daarom van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv om zijn bronnen van inkomsten op te geven, zodat voor toewijzing van de vordering geen grond bestaat. Anders dan [appellant] aanneemt, verplicht artikel 475g, eerste lid, Rv een schuldenaar tegen wie beslag wordt gelegd, niet om tevens opgave te doen van zijn
‘buitenlandse inkomen en vermogen’, waarmee [appellant] blijkens zijn stellingen het oog heeft op vermeend inkomen en vermogen van [geïntimeerde] in Turkije, waarop hij zijn geldvordering op laatstgenoemde wil verhalen en die hij daartoe in kaart wil brengen. Op de eerste plaats bepaalt artikel 430, eerste lid, Rv, voor zover thans van belang, dat de grossen van in Nederland gewezen vonnissen in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. De ingestelde vordering om opgave te doen van buitenlands inkomen en vermogen heeft, gelet op het verhaalsoogmerk dat de vordering dient, alleen betekenis voor de tenuitvoerlegging buiten Nederland van het tussen partijen gewezen vonnis van 22 april 2015. Artikel 430, eerste lid, Rv voorziet echter niet in tenuitvoerlegging buiten Nederland, zodat dezelfde begrenzing moet worden aangenomen voor de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv. Op de tweede plaats hebben de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende executoriaal derdenbeslag, zoals in dit geding aan de orde, uitsluitend betrekking op beslag dat kan worden gelegd door een Nederlandse deurwaarder. Diens bevoegdheid is beperkt tot het grondgebied van Nederland. Ook hierom is de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv beperkt tot bronnen van inkomsten die vatbaar zijn voor beslag in Nederland, zodat deze plicht zich niet uitstrekt tot inkomen en vermogen in het buitenland.