Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
magmaar ook
moetworden ten uitvoer gelegd. Bij de tenuitvoerlegging moet op grond van artikel 561 lid 1 Sv bekwame spoed worden betracht.
Kamerstukken II1991/92, 21.345, nr. 9, p. 5) niet anders worden afgeleid dan dat onder ogen is gezien en is aanvaard dat de vervangende hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd indien betaling of verhaal uitblijft (vlg. HR 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6246 en HR 23 december 2008 ECLI:NL:HR:2008:BF5053). Daaraan doet niet af dat executie van de vervangende hechtenis in de situatie waarin geen sprake is van betalingsonwil, maar wel van betalingsonmacht (waaronder begrepen het onvermogen om het verschuldigde totaalbedrag binnen een redelijke termijn af te lossen), door de betrokkene zelf veelal ervaren zal worden als extra leedtoevoeging en onredelijk. Volgens vaste jurisprudentie is betalingsonmacht dan ook geen deugdelijke grond voor het afzien van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is (vlg. hof Den Haag 28 augustus 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2214).
Stcrt. 2019, 69777, p. 25) valt daarbij te denken aan het treffen van een bevredigende betalingsregeling. In de memorie van toelichting op de Wet USB (
Kamerstukken II2014/15, 34.086, nr. 3, p. 95) wordt als voorbeeld genoemd de situatie dat tijdens de gijzeling blijkt dat de veroordeelde daadwerkelijk niet in staat is te betalen.
Stcrt. 2014, 37617, datum inwerkingtreding 1 januari 2015) (hierna: de Aanwijzing) en het door het CJIB geschreven beleidskader (gepubliceerd op www.cjib.nl) (hierna: het Beleidskader). Conform vaste jurisprudentie is de werkwijze zoals neergelegd in de Aanwijzing en het beleidskader als zodanig niet onrechtmatig. [eiser] onderkent dit ook. Gesteld noch gebleken is dat dit met de inwerkingtreding van de Wet USB anders is geworden. Het CJIB heeft een ruime beleidsvrijheid, zodat zijn beslissingen slechts marginaal kunnen worden getoetst.
)en (b) de maatwerkregeling voor bijzondere situaties en omstandigheden waarin de standaardregeling niet mogelijk is of geen oplossing biedt, met een maximale looptijd van in beginsel 72 maanden. Ingevolge het Beleidskader wordt een verzoek om een betalingsregeling in ieder geval afgewezen indien de medewerking van de debiteur naar het oordeel van het CJIB onvoldoende is of indien de regeling zich uitstrekt over een voor het CJIB niet redelijke termijn. De omstandigheid dat de debiteur in de afgelopen 12 maanden een betalingsregeling met het CJIB verwijtbaar niet is nagekomen, kan een grond zijn om het verzoek om een betalingsregeling af te wijzen. De Staat heeft in dat kader voorts naar voren gebracht dat vanaf het moment dat het CJIB een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd of de veroordeelde in het opsporingsregister heeft laten plaatsen, een betalingsregeling in beginsel niet meer mogelijk is. Slechts bij uitzondering staat het CJIB een betalingsregeling toe wanneer de veroordeelde reeds in vervangende hechtenis is genomen. Omdat het CJIB geen enkele zekerheid heeft dat de veroordeelde na vrijlating overgaat tot maandelijkse aflossing van de schadevergoedingsmaatregel, dient de betalingsregeling er dan uit te bestaan dat een aanzienlijk deel van het openstaande bedrag in één keer wordt betaald en het restant binnen een redelijke termijn.
Kamerstukken II1990/91, 21.345, nr. 5, p. 15). Indien de strafrechter de schadevergoedingsmaatregel oplegt, moet hieraan vervangende hechtenis worden verbonden (althans, vanaf 1 januari 2020, de duur van de gijzeling worden bepaald). Dit is geen principale hechtenis, maar hechtenis die kan worden toegepast bij gebreke van betaling en verhaal en die ertoe strekt de veroordeelde te bewegen tot betaling (vgl. HR 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6246). Toepassing van de vervangende hechtenis (dan wel gijzeling naar nieuw recht) heft de verplichting tot schadevergoeding niet op (vgl. artikel 36f lid 5 (oud) Sr en artikel 6:4:20 lid 5 Sv). Het opleggen van een vrijheidsstraf met gelijktijdige oplegging van schadevergoeding met vervangende hechtenis indien geen betaling plaatsvindt, ook indien een aanzienlijk bedrag is verschuldigd, is daarom geen dubbele bestraffing (vgl. HR 19 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC8313 en hof ’s-Hertogenbosch 29 juni 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ0905). Dat sinds 1 januari 2020 de mogelijkheid bestaat om betalingsonmacht mee te wegen bij het beëindigen of schorsen van de vervangende hechtenis (gijzeling), maakt dit niet anders.