In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij kwetsbaar was en dat de overdracht aan Italië niet kon plaatsvinden vanwege de situatie rondom het coronavirus en de opvangomstandigheden in Italië.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als kwetsbaar kon worden aangemerkt in de zin van de relevante jurisprudentie en dat de situatie in Italië, hoewel zorgwekkend, niet zodanig was dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden toegepast. De rechtbank wees erop dat het aan eiser was om aan te tonen dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen, wat hij niet had gedaan. Bovendien werd gesteld dat de tijdelijke belemmeringen door het coronavirus geen reden waren om de zaak aan te houden, aangezien de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig was.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.