ECLI:NL:RBDHA:2020:4981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
NL20.10974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op verwijdering in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. De Vita, waarin hem op 9 maart 2020 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen zicht op verwijdering naar Nigeria was, mede door de coronamaatregelen die de luchthavens sloten en het ontbreken van een vervangend reisdocument. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarendheid had getoond en dat de sluiting van het luchtruim een tijdelijke belemmering was die niet betekende dat er geen zicht op verwijdering was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet alle mogelijkheden had benut om zijn medewerkingsplicht te vervullen en dat de bewaring niet onevenredig bezwarend was, gezien zijn psychische gesteldheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 juni 2020.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10974
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. De Vita).
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 25 maart 20201 is het beroep van eiser gericht tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 20202 heeft van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak gegrond verklaard. De zaak is voor verdere behandeling terugverwezen naar deze rechtbank en zittingsplaats.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.S. Hathie-Akkal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken. Verweerder heeft op 2 juni 2020 een nader stuk overgelegd. Eiser heeft hier op 3 juni 2020 gereageerd. De rechtbank heeft dezelfde dag het onderzoek gesloten.

1.ECLI:NL:RBMNE:2020:1154.

Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2001] .

Het zicht op verwijdering en het voortvarendheidsvereiste

2. Eiser voert aan dat zicht op verwijdering naar Nigeria binnen een redelijke termijn ontbreekt. In verband met de coronacrisis zijn de luchthavens van Nigeria gesloten. Daarnaast hebben de Nigeriaanse autoriteiten nog geen vervangend reisdocument (lp) voor hem afgegeven, terwijl verweerder sinds 7 maart 2019 met vaste regelmaat rappelleert. Weliswaar is hij op 12 maart 2020 in persoon gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten, maar verweerder heeft daar ten onrechte geen afspraken gemaakt over de voortgang van de lp-aanvraag. Gelet daarop handelt verweerder onvoldoende voortvarend, aldus eiser.
3. In hetgeen eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De aanvraag voor afgifte van een lp is nog in onderzoek bij de Nigeriaanse autoriteiten. Verweerder heeft bij deze autoriteiten over de afgifte van een lp onlangs op 20 mei 2020 gerappelleerd. Niet uitgesloten is dat ten behoeve van eiser een lp zal worden verstrekt. Ook geldt dat verweerder voor de afgifte van de lp afhankelijk is van de Nigeriaanse autoriteiten en daar in beperkte mate invloed op heeft. Voorts is van belang dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Uit deze plicht vloeit voort dat eiser volledige en actieve medewerking dient te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Zo kan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, worden bewerkstelligt. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser alle hem ten dienste staande mogelijkheden heeft benut om invulling te geven aan zijn medewerkingsplicht. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de sluiting van het luchtruim een tijdelijke belemmering is, die niet meebrengt dat het zicht op verwijdering naar Nigeria ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van 29 april 2020 van de ABRvS.3 Bovendien is het boeken van een vlucht voor eiser op dit moment niet orde, omdat zijn lp-procedure nog loopt en hij niet in bezit is van een reisdocumenten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Lichter middel

4. Eiser voert verder aan dat de bewaring, gelet op zijn psychische gesteldheid, onevenredig bezwarend is. Gelet daarop is hij van mening dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Hierbij acht de rechtbank van belang

3.ECLI:NL:RVS:2020:1141.

4 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
dat verweerder eiser enige tijd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Veldzicht heeft geplaatst. Verweerder heeft zodoende zorgvuldig gehandeld en voldoende oog gehad voor de psychische gesteldheid van eiser. Verder heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij op dit moment detentieongeschikt is. Daarnaast is ook in het detentiecentrum afdoende zorg aanwezig. De coronamaatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen in het detentiecentrum zijn genomen brengen daar geen verandering in.5 Ook blijkt uit de onbestreden gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen een risico op onderduiken. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
5
https://www.dji.nl/over-dji/coronavirus/index.aspx
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
04 juni 2020
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.