In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. De Vita, waarin hem op 9 maart 2020 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen zicht op verwijdering naar Nigeria was, mede door de coronamaatregelen die de luchthavens sloten en het ontbreken van een vervangend reisdocument. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarendheid had getoond en dat de sluiting van het luchtruim een tijdelijke belemmering was die niet betekende dat er geen zicht op verwijdering was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet alle mogelijkheden had benut om zijn medewerkingsplicht te vervullen en dat de bewaring niet onevenredig bezwarend was, gezien zijn psychische gesteldheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 juni 2020.