ECLI:NL:RBDHA:2020:4942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
NL19.27104 en NL19.27106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van opvolgende asielaanvragen van Afghaanse eisers op basis van geloofsverdieping en veiligheidssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de opvolgende asielaanvragen van twee Afghaanse eisers, die hun aanvragen hadden ingediend op basis van een vermeende verdieping in hun Christelijk geloof en de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan. De rechtbank heeft de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eisers niet konden aantonen dat er relevante nieuwe elementen waren die hun aanvragen konden onderbouwen. De eisers, die in 2015 Nederland waren ingereisd, hadden eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen. Hun tweede opvolgende aanvragen waren gebaseerd op de stelling dat zij zich dieper in het Christendom hadden verdiept, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eisers niet geloofwaardig waren en geen blijk gaven van een daadwerkelijke geloofsverdieping. De rechtbank heeft ook overwogen dat de veiligheidssituatie in Afghanistan niet zodanig was verslechterd dat dit een nieuw asielverzoek rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor de gevraagde vergunningen en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op 4 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.27104 en NL19.27106

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiser, v-nummer: [V-nummer 1], en

[Naam 2], eiseres, v-nummer: [V-nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. de Vita).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 8 november 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken met nummers NL19.27105 en NL19.27107, plaatsgevonden op 4 december 2019. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om de gevolgen voor deze zaak duidelijk te maken van de uitspraak van de Afdeling [1] van 18 december 2019 [2] .
Verweerder heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] 1957 en [Geboortedatum 2] 1963 en bezitten de Afghaanse nationaliteit.
2. In 2015 zijn eisers Nederland ingereisd en hebben zij asiel aangevraagd. Deze aanvragen zijn bij twee afzonderlijke besluiten van 8 mei 2017 afgewezen. Vervolgens hebben eisers opvolgende asielaanvragen ingediend waaraan zij ten grondslag hebben gelegd dat zij zijn bekeerd tot het Christendom. Deze aanvragen zijn afgewezen bij twee afzonderlijke besluiten van 6 juli 2018. Dit alles staat in rechte vast.
3. In deze zaak gaat het om de tweede opvolgende asielaanvragen van eisers. Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat zij hun geloof in het Christendom hebben verdiept en dat er sprake is van een verslechtering van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder deze aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [3] vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
4. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bekering
5. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hun verdieping in het Christelijke geloof niet geloofwaardig is.
6. Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van een door een vreemdeling gestelde bekering aan de hand van zijn Werkinstructie 2019/18 [4] . Deze gaat ervan uit dat een bekering voortkomt uit een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De vreemdeling moet daarom kunnen verklaren over eigen ervaringen en persoonlijke beleving ten aanzien van het proces van en de motieven voor bekering, en daarnaast over basale kennis van het geloof en over geloofsactiviteiten. Indien rapporten van kerkelijke instanties worden overgelegd dient verweerder hierop gemotiveerd in te gaan, waarbij geldt dat de vreemdeling ook in dergelijke gevallen middels zijn eigen verklaring aannemelijk moet maken dat hij oprecht is bekeerd. Deze werkinstructie vervangt Werkinstructie 2018/10, die een verbetering betrof van de eerdere vaste gedragslijn van verweerder [5] . Deze gedragslijn is op grond van vaste jurisprudentie een rechtmatige wijze van beoordelen [6] .
7. Verder mag verweerder, op grond van vaste jurisprudentie, in zaken zoals deze waarin een gestelde bekering in een voorafgaande procedure al ongeloofwaardig is geacht, van de vreemdeling verwachten dat hij ermee bekend is dat hij inzicht moet geven in de motieven voor en het proces van bekering en dat hij tot uiting dient te brengen dat de bekering een weloverwogen en welbewuste keuze is [7] .
8. Eisers hebben, kort weergegeven, verklaard dat zij sinds de voorafgaande procedure meer in de Bijbel zijn gaan lezen en meer kennis van het Christelijke geloof hebben opgedaan. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij sinds de voorafgaande procedure door zijn geloof heeft geleerd om niet te wanhopen en om verbonden te zijn met God. Eiseres heeft daarnaast verklaard dat zij sinds de voorafgaande procedure meer rust ervaart en beter in staat is om naar de kerk te gaan en om mensen te helpen en te vergeven.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat deze verklaringen geen blijk geven van een verder ontwikkelde overtuiging voor het Christelijke geloof. Met deze verklaringen wordt immers slechts inzicht gegeven in de gestelde huidige activiteiten en gemoedstoestand van eisers, maar niet in de motieven die hen tot de gestelde verdieping in het Christelijke geloof zouden hebben gebracht en evenmin in de wijze waarop zij tot een geloofsverdieping zouden zijn gekomen. Verweerder heeft in de beoordeling kunnen betrekken dat eisers bij nadere vraagstelling slechts in algemeenheden hebben kunnen verklaren over welke kennis zij dan precies zouden hebben opgedaan en over de wijze waarop dit tot persoonlijke geloofsgroei zou hebben geleid. Ook heeft verweerder in de beoordeling kunnen betrekken dat eisers ten opzichte van de voorafgaande procedure geen nieuwe verklaringen hebben afgelegd [8] .
10. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep op een drietal uitspraken eisers niet kan baten, omdat het gaat om onvoldoende vergelijkbare zaken. In de eerste uitspraak [9] ging het om een vreemdeling die, anders dan eisers, gedetailleerde verklaringen had afgelegd over wat zijn geloof had teweeggebracht. In de tweede uitspraak [10] was, anders dan in deze zaak, een verkeerde toetsingsmaatstaf voor het beoordelen van opvolgende asielaanvragen gehanteerd. In de derde uitspraak [11] was, eveneens anders dan in deze zaak, miskend dat geloofsgroei kan voortkomen uit het ontvangen van hulp van medegelovigen.
11. Ter onderbouwing van de tweede opvolgende asielaanvragen hebben eisers rapporten van de zogenoemde ‘Commissie Plaisier’ van de Protestantse Kerk Nederland van 1 juni 2019 overgelegd. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze gemotiveerd in de beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft echter kunnen overwegen dat deze rapporten ten opzichte van zijn eigen gehoorrapporten geen blijk geven van nieuwe informatie en dat deze bovendien niet kunnen maken dat de door eisers gestelde geloofsverdieping in weerwil van hun eigen verklaringen alsnog geloofwaardig wordt geacht.
Veiligheidssituatie
12. Eisers voeren ten tweede aan dat verweerder miskent dat de veiligheidssituatie in Afghanistan ten opzichte van de voorafgaande procedure is verslechterd, zowel in algemene zin als specifiek voor hen als Hazara.
13. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 december 2019 [12] geoordeeld dat in Afghanistan geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn [13] . Reeds gelet daarop heeft verweerder terecht overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde vergunningen vanwege een verslechtering van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan.
14. Eveneens op 18 december 2019 heeft de Afdeling geoordeeld [14] dat het enkele behoren tot de Hazara-bevolkingsgroep niet leidt tot verlening van een asielvergunning, maar dat dit wel als relevant aspect van een individueel asielrelaas dient te worden meegewogen. Verweerder heeft er in zijn reactie van 19 maart 2020 terecht op gewezen dat er in het geval van eisers geen geloofwaardig geachte individuele aspecten naar voren zijn gebracht die specifiek verband houden met het behoren tot de Hazara-bevolkingsgroep. Gelet daarop heeft verweerder terecht overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde vergunningen vanwege een verslechtering van de veiligheidssituatie in Afghanistan voor Hazara.
Conclusie
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van relevante nieuwe elementen of bevindingen. De asielaanvragen van eisers zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot is de rechtbank van oordeel, gelet op het niet geloofwaardig geachte relaas van eisers, dat geen sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw, die noodzaken tot een andere beoordeling.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.https://ind.nl/Documents/WI_2019-18.pdf.
5.Aldus de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 13 november 2018 (
6.Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en 30 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1068).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2668).
8.Hierbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats
9.Afdeling, 23 november 2018, zaaknummer 201805043/1 (niet gepubliceerd).
10.Afdeling, 23 november 2018, zaaknummer 201806656/1 (niet gepubliceerd).
11.Afdeling, 23 november 2018, zaaknummer 201806716/1 (niet gepubliceerd).
12.Afdeling, 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200.
13.Richtlijn 2011/95/EU. Vergelijk artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw.
14.Afdeling, 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4202.