3.4.1Stukken uit het dossier
De aangeefster [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer] ) heeft verklaard dat zij op 27 april 2019 rond 19 uur met [verdachte] had afgesproken en dat zij vervolgens naar de [plaats 1] in Scheveningen zijn gereden en de auto daar hebben geparkeerd. [verdachte] wilde een voetbalwedstrijd kijken en ging op enig moment op de achterbank van de auto zitten. [slachtoffer] wilde eerst niet op de achterbank gaan zitten, maar heeft dat toch gedaan. [verdachte] kwam steeds dichterbij en begon haar te zoenen. [slachtoffer] zat klem en plat tegen de zijkant van de auto. Ze duwde hem een beetje weg met haar handen, maar hij ging niet achteruit. [verdachte] ging met zijn handen naar haar borsten, waarop [slachtoffer] heeft aangegeven dat ze het niet leuk vond als hij zo aan haar zat. [verdachte] zei dat elk meisje het leuk zou vinden als hij aan hun zou zitten. Hij pakte haar borst vast. [slachtoffer] pakte zijn pols. [verdachte] kneep in haar tepel waarop [slachtoffer] schreeuwde dat hij haar pijn deed. Ze vroeg of hij haar los zou willen laten. [verdachte] zat aan haar rechterborst. [slachtoffer] zei dat ze het niet lekker vond. Hij trok haar truitje en bh naar beneden en begon aan haar tepel te zuigen. Hij zei dat hij niet zo naar huis kon gaan en dat hij op haar moest spuiten. Hij had zijn arm tegen haar keel aan. Hij hield haar vast met zijn linkerhand en is naar haar borst gegaan met zijn rechterhand. Hij zei dat [slachtoffer] hem moest gaan aftrekken. Hij deed met één hand zijn broek los en trok zijn broek omlaag. Hij pakte zijn penis. Hij zei: ‘jij gaat het doen, spuug in je hand’. [slachtoffer] zei dat ze het niet wilde doen. Uiteindelijk heeft zij [verdachte] afgetrokken, omdat ze bang was en hij agressief was. Daarna had [verdachte] haar nog steeds klem en zat ze half op zijn schoot. [verdachte] ging zichzelf aftrekken. Hij had [slachtoffer] vast en duwde haar naar achteren. Hij zei dat hij wilde klaar komen in haar gezicht. [slachtoffer] moest huilen en zei dat ze het echt niet wilde. Hij zei dat ze haar trui omlaag moest doen en dat hij op haar borsten wilde klaarkomen. [slachtoffer] heeft toen haar trui naar beneden gedaan en [verdachte] is op haar borsten klaar gekomen. [slachtoffer] is gaan huilen.
Rond 20.45 uur zijn ze naar het [tankstation] te Den Haag gereden. [slachtoffer] is het tankstation binnengelopen. Ze vroeg aan een medewerker of ze natte doekjes hadden. De medewerker was volgens [slachtoffer] geschrokken. Ze heeft vervolgens de natte doekjes uit het schap gepakt. [verdachte] kwam vervolgens het tankstation binnenlopen en heeft de natte doekjes afgerekend. Ze zijn weer in de auto gestapt en hij heeft haar bij het huis van een vriendin afgezet. [slachtoffer] is naar huis gelopen en heeft haar vriendin [naam] gebeld.
In het dossier bevinden zich uitdraaien van [… 2] -gesprekken tussen [slachtoffer] en [naam] over de periode van 27 april 2019 om 20.34 uur tot 28 april 2019 om 14.03 uur. Daarin staat onder meer het volgende:
[slachtoffer] :
“ [naam] 20.34
Waar ben je schat 20.34
[naam] 20.35
Ik moest net 20.36
Iemand gedewongen 20.36
Aftrekken” 20.36
[slachtoffer] :
“Ja [naam] 20.39
En ikwou het nie 20.39
En ben nu aan het huilen 20.39
Inde auto” 20.39
[slachtoffer] :
“Neee 20.40
Hij zat aan me 20.40
Maar zo met geweld” 20.40
[slachtoffer] :
“En hij zei ik ga klaar komen op je 20.40
In je gezicht” 20.40
[naam] :
“Wtf 20.40
Woe is dat” 20.40
[slachtoffer] :
“Ikzei nee 20.41
Maar ht was te ssterk 20.41
En hij zei heb je nooit by je ex gedaan odz 20.41
Ikzei nee 20.41
Hij zei je liegt 20.41
Entoen kwam hij klaa rkn me 20.41
Op me
Borsten” 20.41
Daarnaast bevat het dossier twee spraakberichten van [slachtoffer] aan [naam] van 27 april 2019 ( [bestandsnaam 1] , die zijn uitgeluisterd door de politie. De verbalisant hoorde in het spraakbericht met [bestandsnaam 2] dat [slachtoffer] onder meer het volgende heeft gezegd tegen [naam] , althans in woorden van gelijke strekking:
De verbalisant heeft daarbij genoteerd dat hij op de audio-opname hoorde dat [slachtoffer] emotioneel was en dat het leek alsof [slachtoffer] huilde tijdens het praten.
De camerabeelden van het [tankstation] aan de [plaats] zijn uitgekeken door de politie. De verbalisant heeft op de beelden gezien dat [verdachte] en [slachtoffer] op 27 april 2019 om 20.49 uur stopten bij het tankstation en dat [slachtoffer] de winkel van het tankstation binnenloopt en een medewerker aanspreekt. Zij pakt vervolgens iets uit het schap, waarna [verdachte] binnen komt lopen. [slachtoffer] loopt naar de toonbank toe en [verdachte] komt bij haar staan. Op de beelden lijkt het alsof [verdachte] afrekent, waarna [slachtoffer] naar de auto loopt en in de auto stapt. [verdachte] blijft nog even in de winkel en loopt vervolgens ook naar de auto. Volgens de verbalisant lijkt het erop dat, op het moment dat [verdachte] en [slachtoffer] elkaar in de winkel van het tankstation passeren, [slachtoffer] de blik van [verdachte] tracht te ontwijken.
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat zij in maart 2019 twee keer met [verdachte] heeft afgesproken. De tweede keer dat ze met hem had afgesproken, kregen zij en [verdachte] ruzie terwijl zij in de auto zaten en geparkeerd stonden. Ze wilde de auto uit stappen, maar [verdachte] pakte haar met zijn arm om haar keel. Hij pakte ook haar arm vast. Ze probeerde uit de auto te gaan, maar hij hield haar tegen. Op een gegeven moment zei hij: “we gaan nu achterin zitten”. Volgens [getuige] betekent dat in jonge-mensen-taal seksuele handelingen doen. Hij draaide zich om, om de deur open te doen. [getuige] is toen de auto uitgerend. [verdachte] rende haar achterna en tilde haar op. Ze begon met haar benen tegen de auto te duwen om zich te verzetten. Er waren toen mensen in een auto die hun groot licht aandeden. Zij kwamen aangereden en [getuige] is bij hen in de auto gaan zitten. Zij heeft van het incident melding bij de politie gedaan.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 19 mei 2020 verklaard dat hij en [slachtoffer] op 27 april 2019 hadden afgesproken en dat hij haar met de auto heeft opgehaald, waarna ze op een rustige plek in Scheveningen hebben geparkeerd. Toen zij samen op de achterbank zaten keken ze elkaar aan en begonnen ze te zoenen. Hij zat toen aan haar borsten. [slachtoffer] heeft hem afgetrokken. Hij is klaargekomen op de bank waarbij het ook op haar borsten terecht is gekomen. Na afloop moest [slachtoffer] huilen.De verdachte heeft daarbij verklaard dat geen seksuele handelingen met [slachtoffer] hebben plaatsgevonden die tegen haar wil in zijn geweest. [slachtoffer] begon met zoenen en hij kon merken dat ze opgewonden was omdat ze hem ruig zoende, aldus de verdachte. Hij ontkent dan ook [slachtoffer] te hebben aangerand. Hij denkt dat ze achteraf spijt heeft gehad omdat er eerder problemen met haar ex waren.
3.4.2Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs, stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin wordt ontkend dat de handelingen tegen de wil van het vermeende slachtoffer zijn gepleegd en er geen getuigen van het incident zijn – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de verklaringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde. Voorts is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting, de rechter onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechter behoedzaamheid betrachten om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd (zie: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117). 3.4.2.2 Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op meerdere essentiële onderdelen aanmerkelijke tegenstrijdigheden bestaan in de verklaringen van aangeefster. De raadsvrouw heeft onder meer gewezen op verschillen in aangeefster haar verklaringen over het tongzoenen (p. 21 pleitnotities), de manier waarop zij duidelijk heeft gemaakt dat zij de seksuele handelingen niet wilde verrichten (p. 23 pleitnotities), de manier waarop zij verdachte gedwongen moest aftrekken (p. 26 pleitnotities) en de verschillende plekken waar de verdachte op haar zou willen klaarkomen (p. 36 pleitnotities). De officier van justitie heeft juist betoogd dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn nu deze steeds duidelijk en op hoofdlijnen consistent zijn. Daarbij worden de verklaringen ondersteund door objectieve gegevens zoals het contact via [… 3] en de camerabeelden van het tankstation . Bovendien heeft aangeefster geen enkel belang bij het doen van een valse aangifte, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt. Aangeefster is op de dag nadat het incident plaatsvond naar het politiebureau gegaan waar zij een informatief gesprek met de politie heeft gehad. Op 15 mei 2019, twee weken na het incident, heeft zij aangifte gedaan, waarna zij nog een keer door de politie is gehoord op 31 augustus 2019. Vervolgens is zij door de rechter-commissaris onder ede gehoord op 16 december 2019. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat aangeefster telkens, zeker op de hoofdlijnen, consistent en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden. Weliswaar zitten in de verklaringen verschillen, maar deze zijn niet dermate groot dat haar verklaring als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt. Het is zelfs logisch dat verklaringen op punten van elkaar verschillen als deze op verschillende momenten in de tijd worden afgelegd. Dat er meer wordt verteld in een aangifte dan in een informatief gesprek is ook logisch omdat een informatief gesprek bedoeld is om te bezien of iemand daadwerkelijk aangifte wil doen, waarbij de verbalisanten de verklaring van aangeefster hebben samengevat. In de aangifte is alles letterlijk uitgewerkt en wordt op punten doorgevraagd De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. De rechtbank wordt voorts gesterkt in haar overtuiging dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn in het gegeven dat aangeefster – uit zichzelf en nog voordat haar vriendin iets aan haar vraagt – via [… 2] een bericht heeft gestuurd dat ze iemand gedwongen heeft moeten aftrekken. De rechtbank acht daarbij van belang dat aangeefster al begonnen is met het versturen van deze berichten direct nádat het incident heeft plaatsgevonden en terwijl zij nog bij de verdachte in de auto zat (om 20.34 uur).
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst vindt de verklaring van aangeefster steun in de [… 2] -berichten aan [naam] . Aangeefster heeft dus kort na het incident, terwijl zij nog bij de verdachte in de auto zat, via [… 2] contact gezocht met haar vriendin om te vertellen wat er was gebeurd. Zo heeft [slachtoffer] geschreven dat ze iemand gedwongen moest aftrekken, dat ze dat niet wilde maar dat hij te sterk was, dat hij met geweld aan haar zat, dat hij wilde klaarkomen in haar gezicht en dat hij klaar is gekomen op haar borsten.
Daarnaast worden de verklaringen van aangeefster ondersteund door het spraakbericht dat ze vlak na het incident heeft gestuurd, waarvan door de verbalisant is geconstateerd dat ze geëmotioneerd was en moest huilen terwijl ze sprak. De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze de gemoedstoestand van aangeefster vlak na het incident waarneembaar is geweest en dat die waarneming ook een zodanige emotionele toestand betreft, dat deze is aan te merken als steun voor de aangifte.
De verklaring van aangeefster vindt voorts steun in de camerabeelden van het tankstation , waarop de verbalisant ziet dat aangeefster de blik van de verdachte ontwijkt.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaring van [getuige] . Hoewel dit een ander incident betreft, waarvoor de verdachte overigens niet is veroordeeld, beschrijft deze getuige een incident dat op veel onderdelen overeenkomt met de verklaring van aangeefster. Deze getuige heeft het incident gemeld zonder dat zij van het incident van [slachtoffer] op de hoogte was. [getuige] verklaart dat zij bij [verdachte] in de auto zat en dat hij haar klem zette met zijn arm om haar keel, dat hij haar heeft tegengehouden om de auto uit te gaan en dat hij met haar achterin wilde gaan zitten, waarvan [getuige] wist wat dit betekende, namelijk seksuele handelingen verrichten. Nu de handelswijze van [verdachte] , zoals [getuige] heeft beschreven, in grote mate overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] , steunt dit de rechtbank in de overtuiging dat het incident op 27 april 2019 is gegaan zoals aangeefster heeft verklaard.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat niet bewezen kan worden dat sprake was van dwang, overweegt de rechtbank dat van door geweld of een feitelijkheid dwingen tot het dulden van handelingen als in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld sprake is indien door dat geweld of die feitelijkheid wordt veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan.
Aangeefster zat op de achterbank van de auto van verdachte (zonder achterdeuren), zodat aangeefster geen kant op kon. De verdachte heeft aangeefster bij haar armen en hoofd vast gepakt, heeft haar naar achteren geduwd en heeft haar klem gezet tegen de zijkant van de auto. Daarnaast heeft aangeefster meerdere keren aangegeven dat ze niet wilde dat de verdachte aan haar zat en heeft ze gevraagd of hij haar los wilde laten. Daarbij heeft hij ook nog gezegd dat zij het aftrekken moest doen. Gelet op deze omstandigheden is het causaal verband tussen het geweld en de feitelijkheden en de handelingen die aangeefster heeft moeten ondergaan gegeven, zodat de ten laste gelegde dwang kan worden bewezen.
Gelet op deze vaststellingen en het gegeven dat de rechtbank de verklaring van aangeefster als uitgangspunt neemt, schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat het ging om – kort gezegd – vrijwillige seks terzijde.
De rechtbank kan het causaal verband tussen toegepaste dwang en het tongzoenen niet op grond van de verklaringen van aangeefster vaststellen. Uit haar verklaring kan immers niet worden opgemaakt of zij heeft aangegeven dat ze het tongzoenen niet wilde en ook kan niet worden vastgesteld wat de verdachte precies heeft gedaan om tot het tongzoenen te komen. Dat het tongzoenen onverhoeds of door geweld of een andere feitelijkheid door de verdachte is afgedwongen blijkt onvoldoende uit het dossier. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.2.5 Opzet
Door de raadsvrouw is verder nog aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dwang omdat sprake was van vrijwilligheid van aangeefster. Dit verweer faalt reeds omdat het uitgaat van de stelling dat hetgeen aangeefster heeft verklaard onjuist is, terwijl op de hiervoor genoemde gronden de rechtbank de lezing van aangeefster tot uitgangspunt neemt. Daaruit blijkt ondubbelzinnig dat de verdachte opzet had om het ondergaan en het plegen van seksuele handelingen door aangeefster af te dwingen tegen haar wil.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde aanranding heeft gepleegd.