In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 mei 2020, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn asielverzoek op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat er twijfels bestonden over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, vooral in het licht van de coronacrisis en de daaruit voortvloeiende omstandigheden. Hij verwees naar verschillende rapporten die zouden aantonen dat hij een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling in Italië.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de verantwoordelijkheid van Italië vaststond en dat er geen wezenlijk ander beeld naar voren kwam dan in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank erkende dat de situatie in Italië voor asielzoekers tekortkomingen vertoonde, maar concludeerde dat dit niet voldoende was om aan te nemen dat eiser bij overdracht naar Italië in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest zou komen te verkeren. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn geval niet kon worden toegepast, wat hij niet had gedaan.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen bijzondere en individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.