ECLI:NL:RBDHA:2020:471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster, die bezwaar maakte tegen haar voorgenomen overdracht aan Italië. De verzoekster had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling was genomen. De rechtbank had het beroep van verzoekster tegen dit besluit op 27 november 2019 kennelijk ongegrond verklaard. De staatssecretaris had op 2 januari 2020 medegedeeld dat verzoekster op 7 januari 2020 zou worden uitgezet naar Italië.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er op voorhand geen twijfel was over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. De medische documenten die verzoekster had ingediend, brachten de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek niet connex was aan een bodemprocedure. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzet van verzoekster geen redelijke kans van slagen had, omdat de argumenten die zij aanvoerde niet nieuw waren en reeds door de rechtbank waren overwogen.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/25
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , verzoekster,

v-nummer [V-nummer]
(gemachtigde mr. D.W.M. van Erp),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2019 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 november 2019 (de bestreden uitspraak) heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen dat besluit (kennelijk) ongegrond verklaard.
Op 2 januari 2020 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat hij voornemens is haar op 7 januari 2020, om 09:40 uur, per vliegtuig ( [vluchtnummer] ) uit te zetten naar [plaats] (Italië) en haar daarmee over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die bepaalt dat overdracht achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een procedure of deze procedure een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
2.1.
Na kennisneming van de stukken en gelet op het feit dat overdracht van verzoekster aan Italië gepland staat voor 7 januari 2020, om 9.40 uur, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Met het besluit van 7 november 2019 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster, afkomstig uit Nigeria, niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, omdat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, dat verweerder bij Italië in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en verzoekster niet heeft aangetoond dat Italië zich niet (langer) aan zijn internationale verplichtingen houdt waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Verweerder stelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek niet connex is aan een bodemprocedure. De termijn om verzet in te dienen tegen de bestreden uitspraak is nog niet verstreken en verzoekster heeft tot op heden geen verzet ingediend.
5.1.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in dit betoog. Wanneer een vreemdeling geen rechtsmiddel uit de Awb en hoofdstuk 7 van de Vw 2000 bij de bevoegde bestuursrechterlijke instantie heeft aangewend, terwijl zodanig rechtsmiddel wel nog openstaat, dient een door die vreemdeling onder verwijzing naar artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakt bezwaar tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting te worden aangemerkt als een rechtsmiddel genoemd in de Awb en hoofdstuk 7 van de Vw 2000 tegen het besluit dan wel een uitspraak over het besluit waaruit de bevoegdheid tot feitelijke uitzetting voortvloeit bij de op dat moment bevoegde bestuursrechterlijke instantie. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:353) en 18 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2114).
5.2.
Dit betekent dat het bezwaarschrift tegen de feitelijke overdracht moet worden aangemerkt als een verzetschrift tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2019 en het verzoek om een voorlopige voorziening als een verzoek om een voorlopige voorziening hangende verzet. De voorzieningenrechter zal hierna dan ook beoordelen of het verzet een redelijke kans van slagen heeft.
6. Verzoekster betoogt dat overdracht aan Italië zal leiden tot een verslechtering van haar gezondheidstoestand en daardoor een schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Zij is slachtoffer geweest van mensenhandel en heeft daardoor te kampen met psychische problemen, waaronder suïcidale klachten. Dit blijkt volgens haar uit haar patiëntendossier. Beide omstandigheden maken volgens haar dat zij ook aan te merken is als een kwetsbaar persoon als bedoeld in arrest van 4 november 2014 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) in de zaak Tarakhel. Verweerder had dan ook bij de Italiaanse autoriteiten om aanvullende garanties moeten vragen alvorens het overdrachtsbesluit te nemen. Tot slot kan verweerder volgens verzoekster bij Italië niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Italië niet handelt volgens de internationale verplichtingen. In dit kader verwijst verzoekster naar het bericht ‘
Italien - Betreuung nach wie vor ungenügend’ van 23 september 2019 van Schweizerische Flüchtelingshilfe (SFH/OSAR) en de ‘
UNHCR Italy Factsheet’ van 31 januari 2019. Uit deze informatie blijkt volgens verzoekster dat de toegang tot opvang en medische zorg in Italië onvoldoende is. Tot slot verwijst verzoekster naar de interim measures die door het EHRM zijn getroffen in procedures die zien op overdracht aan Italië.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzet uitsluitend de vraag betreft of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van het beroep. Dit betekent dat de beoordeling in dit geval beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder de vreemdeling op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1533).
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoekster op het arrest Tarakhel, de interim measures en het betoog dat verweerder bij Italië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet nieuw zijn ten opzichte van wat zij in beroep heeft aangevoerd én de rechtbank dit heeft betrokken bij de bestreden uitspraak. Deze argumenten in samenhang met vaste rechtspraak van de Afdeling dat bij Italië uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel hebben de rechtbank terecht tot het oordeel gebracht dat het beroep kennelijk ongegrond is. Voor zover in verzet nieuwe informatie is aangedragen over de situatie in Italië schetst deze informatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen wezenlijk ander beeld en vormt daarom geen reden om bij Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan.
6.3.
Hoewel de medische klachten van verzoekster van 2 december 2019 wel nieuw zijn ten opzichte van de bestreden uitspraak (en het overdrachtsbesluit) en bij een normale behandeling van het beroep aangevoerd hadden kunnen worden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet maakt dat het verzet een redelijke kans van slagen heeft. Uit rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845), volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, bijvoorbeeld door aan te tonen met stukken van zijn behandelaar(s) dat er een reëel of hoog risico op suïcide bestaat als gevolg van zijn overdracht. Vervolgens moet de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
Weliswaar heeft verzoekster haar patiëntendossier overgelegd waaruit blijkt dat zij overstuur raakte nadat zij te horen kreeg dat ze terug naar Italië moest, ze naar haar behandelaar schreeuwde dat hij haar dood moest maken en zij bij de IND suïcidale uitingen heeft gedaan, maar uit het dossier blijkt niet dat door een medische deskundige een inschatting is gemaakt van het suïciderisico bij verzoekster of de aannemelijkheid op een onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand bij overdracht aan Italië. Daarbij is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van belang dat verweerder de Italiaanse autoriteiten op 16 december 2019 met een overdrachtsformulier heeft geïnformeerd over de gezondheidstoestand van verzoekster, waaronder haar suïcidale uitingen. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat overdracht aan Italië zal leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
6.4.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat op voorhand geen twijfel is over de uitkomst van de bestreden uitspraak of de rechtmatigheid van het (overdrachts)besluit. Dit maakt dat er ook geen reden is voor twijfel aan de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht.
7. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.