ECLI:NL:RVS:2016:2114
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en bezwaar tegen feitelijke overdracht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 18 april 2016 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 3 mei 2016 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State overweegt dat de vreemdeling, krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, bezwaar heeft gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht. De staatssecretaris heeft dit bezwaar doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling stelt vast dat het systeem van rechtsbescherming in de Vreemdelingenwet en de Algemene wet bestuursrecht vereist dat een vreemdeling geen bezwaar kan maken tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting als er nog rechtsmiddelen openstaan om de rechtmatigheid van het besluit aan te vechten.
De Afdeling concludeert dat het bezwaarschrift van de vreemdeling moet worden aangemerkt als een rechtsmiddel tegen de uitspraak van de rechtbank. De aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
De beslissing van de Raad van State is genomen op 18 juli 2016, waarbij de proceskosten niet worden vergoed.