ECLI:NL:RVS:2016:2114

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
201603239/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en bezwaar tegen feitelijke overdracht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 18 april 2016 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 3 mei 2016 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat de vreemdeling, krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, bezwaar heeft gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht. De staatssecretaris heeft dit bezwaar doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling stelt vast dat het systeem van rechtsbescherming in de Vreemdelingenwet en de Algemene wet bestuursrecht vereist dat een vreemdeling geen bezwaar kan maken tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting als er nog rechtsmiddelen openstaan om de rechtmatigheid van het besluit aan te vechten.

De Afdeling concludeert dat het bezwaarschrift van de vreemdeling moet worden aangemerkt als een rechtsmiddel tegen de uitspraak van de rechtbank. De aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De beslissing van de Raad van State is genomen op 18 juli 2016, waarbij de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

201603239/1/V3.
Datum uitspraak: 18 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 3 mei 2016 in zaak nr. 16/8151 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
De vreemdeling heeft krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht. De staatssecretaris heeft dit doorgezonden aan de Afdeling. Het bezwaarschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:353), vloeit uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraken van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, en 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1995, voort dat het systeem van rechtsbescherming van de Vw 2000, en het uitzonderlijke karakter van artikel 72, derde lid, daarbinnen, ertoe dwingen dat een vreemdeling geen bezwaar krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 kan maken tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting, als de in de Awb en hoofdstuk 7 van de Vw 2000 genoemde rechtsmiddelen om de rechtmatigheid van een besluit, waaruit de bevoegdheid tot feitelijke uitzetting voortvloeit, in rechte aan de orde te stellen, nog openstaan. Een andere benadering doet afbreuk aan het aan voormelde uitspraken ten grondslag liggende uitgangspunt van concentratie van rechtsbescherming.
2. Indien een vreemdeling geen rechtsmiddel uit de Awb en hoofdstuk 7 van de Vw 2000 bij de bevoegde bestuursrechterlijke instantie heeft aangewend, terwijl zodanig rechtsmiddel wel nog openstaat, dient een door die vreemdeling onder verwijzing naar artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakt bezwaar tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting te worden aangemerkt als een rechtsmiddel genoemd in de Awb en hoofdstuk 7 van de Vw 2000 tegen het besluit dan wel een uitspraak over het besluit waaruit de bevoegdheid tot feitelijke uitzetting voortvloeit bij de op dat moment bevoegde bestuursrechterlijke instantie.
3. Dit betekent dat het op 4 mei 2016 doorgezonden bezwaarschrift tegen de feitelijke overdracht moet worden aangemerkt als rechtsmiddel tegen de uitspraak van de rechtbank van 3 mei 2016. Hetgeen de vreemdeling daarin heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2016
765.