ECLI:NL:RVS:2016:1533

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
201505283/5/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing huisvestingsaanvraag voor islamitische scholengemeenschap in Amsterdam

In deze zaak heeft de stichting Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 9 december 2015, waarin de aanvragen voor huisvesting van een scholengemeenschap in Amsterdam werden afgewezen. De stichting had eerder aanvragen ingediend voor opname in het huisvestingsprogramma 2014 en 2015, welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam waren afgewezen. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de stichting, maar het college had de bezwaren ongegrond verklaard. De stichting stelde dat het college ten onrechte geen nieuwe beslissing had genomen op de aanvragen voor de huisvesting en dat zij niet voldoende tijd had gekregen om de school op te starten.

De Afdeling heeft het verzet behandeld op 4 en 25 april 2016. De stichting was vertegenwoordigd door haar voorzitter en een adviseur. Het college was niet ter zitting verschenen. De Afdeling oordeelde dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat er voldoende leerlingen zouden instromen in de hogere klassen en dat het college daarom niet verplicht was om opnieuw te beslissen op de aanvragen. De stichting had ook geen nieuwe gegevens overgelegd die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Afdeling concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de stichting niet voorafgaand aan de uitspraak had hoeven worden gehoord. De uitspraak van 9 december 2015 bleef daarmee in stand. De Afdeling benadrukte dat het college wel degelijk verantwoordelijk was voor het tijdig voorzien in huisvesting voor de stichting, zodat de school op 1 augustus 2017 kon starten met de verwachte 186 leerlingen. De stichting had recht op voldoende voorbereidingstijd, maar de Afdeling vond dat de argumenten van de stichting niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te herzien.

Uitspraak

201505283/5/A2.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
de stichting Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
opposante,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015 in zaak nr. 201505283/4/A2.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 oktober 2013 en 31 juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvragen van de stichting om huisvesting voor een scholengemeenschap in het huisvestingsprogramma 2014 respectievelijk 2015 op te nemen, afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2015 heeft het college naar aanleiding van de door de stichting daartegen gemaakte bezwaren haar aanvragen buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 27 mei 2015, in zaak nrs. 15/961, 15/873 en 15/1145, heeft de rechtbank Amsterdam, voor zover thans van belang, het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2015 vernietigd voor zover het college daarbij de aanvragen voor 2014 en 2015 buiten behandeling heeft gesteld en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de stichting onder verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 30.000,-.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank de bezwaren van de stichting ongegrond verklaard.
De stichting heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 9 december 2015, in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2015:4082 heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling de aangevallen uitspraak bevestigd, het beroep van de stichting tegen het besluit van 12 augustus 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de door de stichting gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 6 december 2013 (lees: 29 oktober 2013, medegedeeld bij brief van 6 december 2013) en 31 juli 2014 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 4 april 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door haar voorzitter en mr. J.W.C. van Kleef, adviseur, is verschenen.
De behandeling ter zitting is voortgezet op 25 april 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigden, is verschenen. Het college is met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb eveneens in de gelegenheid gesteld op die zitting te worden gehoord, maar heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis: de eerdere uitspraak van 21 oktober 2015
1. De stichting heeft op 12 september 2011 bij het college een aanvraag ingediend voor een voorziening in de huisvesting voor een school voor voortgezet onderwijs op islamitische grondslag vanaf het schooljaar 2013-2014, door het schoolgebouw aan de Jacob Geelstraat 38 te Amsterdam blijvend in gebruik te mogen nemen. Die aanvraag heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2015 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2015:3249. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat het college in het kader van de behandeling van de aanvraag nadere gegevens mag vragen over het aantal leerlingen dat de school zal bezoeken in het jaar van oprichting en zal instromen in de tweede en hogere klassen. Gelet op de overgelegde prognose van 12 maart 2013 van Verenigde Bijzondere Scholen voor Onderwijs op Algemene Grondslag VBS betreffende de verwachte deelname in het eerste leerjaar van mavo, havo en vwo in de periode 2014 tot en met 2030, die het college niet heeft bestreden, is aannemelijk gemaakt dat voor dat eerste leerjaar in 2017 naar verwachting ongeveer 186 leerlingen de school zullen bezoeken. Het college dient daarvoor huisvesting te verstrekken. Nu de stichting heeft gevraagd om als voorziening het schoolgebouw aan de Jacob Geelstraat 38, een school met ruimte voor omstreeks duizend leerlingen, toe te kennen, was het aan de stichting om aannemelijk te maken dat en hoeveel leerlingen in het jaar van oprichting vanuit andere scholen zouden instromen in de tweede en hogere klassen. De stichting heeft daarover geen gegevens overgelegd en daarom niet aannemelijk gemaakt dat en hoeveel leerlingen in het jaar van oprichting vanuit andere scholen zouden instromen in de tweede en hogere klassen. Om die reden behoeft niet de gehele door de stichting gevraagde voorziening te worden toegekend. De Afdeling heeft zelf voorziend bepaald dat het college uiterlijk 1 augustus 2017 huisvesting aan de stichting verstrekt voor 186 leerlingen. Voor het overige heeft de Afdeling de aanvraag van de stichting afgewezen.
De uitspraak van 9 december 2015, waartegen verzet is gedaan
2. In deze zaak gaat het om aanvragen voor een voorziening in de huisvesting vanaf het schooljaar 2014-2015 en nadien vanaf het schooljaar 2015-2016, wederom door het schoolgebouw aan de Jacob Geelstraat 38 te Amsterdam blijvend in gebruik te mogen nemen. Voor de genomen besluiten wordt verwezen naar de weergave onder het procesverloop. Na de ongegrondverklaring van het hoger beroep van het college lag het nieuwe besluit op bezwaar van 12 augustus 2015 voor. Het college heeft bij dat besluit het bezwaar ongegrond verklaard omdat nog altijd niet duidelijk is met hoeveel leerjaren en leerlingen de stichting wil starten, zodat het college geen locatie kan toewijzen en het onmogelijk is een besluit op de aanvragen te nemen. Gelet op haar uitspraak van 21 oktober 2015 is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat het college de aanvragen ten onrechte geheel heeft afgewezen. Bij die uitspraak had de Afdeling immers al, zelf in de zaak voorziend, bepaald dat het college uiterlijk 1 augustus 2017 huisvesting aan de stichting verstrekt voor 186 leerlingen en de toen aan de orde zijnde aanvraag voor het overige afgewezen. Om die reden heeft de Afdeling in de uitspraak van 9 december 2015 ook overwogen dat het college niet opnieuw hoeft te beslissen op de aanvragen voor een voorziening in de huisvesting vanaf het schooljaar 2014-2015 en vanaf het schooljaar 2015-2016.
Het beoordelingskader in verzet
3. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van de stichting tegen het besluit van 12 augustus 2015. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder de stichting op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
De zij-instroom in de tweede en hogere klassen
4. Voor zover de stichting in verzet betoogt dat de Afdeling ten onrechte heeft bepaald dat geen nieuwe beslissing hoeft te worden genomen op de aanvragen voor een huisvestingsvoorziening vanaf het schooljaar 2014-2015 en vanaf het schooljaar 2015-2016, faalt dit. De uitspraak van 9 december 2015 was gebaseerd op de op dat moment bij het college en de Afdeling bekende en door de stichting aangeleverde gegevens. Dat waren dezelfde gegevens waarop de uitspraak van 21 oktober 2015 is gebaseerd. De stichting had ten tijde van de uitspraak van 9 december 2015 nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat en hoeveel leerlingen in het jaar van oprichting vanuit andere scholen zouden instromen in de tweede en hogere klassen. De stichting heeft weliswaar, ook in verzet, gesteld dat er ook voor deze twee schooljaren evenals voor het schooljaar 2016-2017 voldoende belangstelling is en dat zij daarover gegevens heeft van ouders en leerlingen, maar zij heeft deze informatie om haar moverende redenen, waarbij de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen een rol speelt, niet willen overleggen. Dat de stichting daardoor de zij-instroom niet aannemelijk kan maken, komt voor haar risico en rekening.
De instroom in het eerste leerjaar vanaf 1 augustus 2017
5. De stichting betoogt dat door tegenwerking van het college en door de uitspraak van 9 december 2015 haar een redelijke en billijke termijn ter voorbereiding van de start van de school wordt ontnomen. Als zij pas vlak voor de start van de rijksbekostiging een gebouw krijgt kan zij geen voorbereidingen treffen. Om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen is voldoende tijd nodig. De stichting wil daarom dat de Afdeling voor haar een gunstiger aanlooptermijn vaststelt.
5.1. Deze grond heeft betrekking op de uitvoering van de uitspraak van 9 december 2015. Tijdens de behandeling van het verzet op 25 april 2016 is duidelijk geworden dat deze grond is ingegeven door de wijze waarop het college, naar de stichting stelt, de uitspraken van 21 oktober 2015 en 9 december 2015 uitlegt en uitvoert. Het college is niet ter zitting verschenen en heeft zijn visie hierop daarom niet kunnen geven. Hoewel deze grond strikt genomen het kader van de verzetprocedure te buiten gaat omdat deze het antwoord op de vraag of de stichting had moeten worden gehoord over het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2015 niet beïnvloedt, acht de Afdeling het geraden om ter voorkoming van misverstanden het volgende te benadrukken. In de uitspraak van 21 oktober 2015 heeft de Afdeling overwogen dat de stichting aannemelijk heeft gemaakt dat voor het eerste leerjaar van mavo, havo en vwo in 2017 ongeveer 186 leerlingen de school zullen bezoeken. De Afdeling heeft daarom geconcludeerd dat de stichting uiterlijk op 1 augustus 2017 dient te beschikken over huisvesting voor 186 leerlingen. De Afdeling heeft dienovereenkomstig zelf in de zaak voorzien. Dat betekent dat het college, zonder dat daarvoor een nieuwe aanvraag hoeft te worden ingediend, er wat betreft de huisvesting voor moet zorgen dat het door de stichting te verzorgen islamitische onderwijs op 1 augustus 2017 daadwerkelijk kan beginnen. De stichting stelt terecht dat zij daarvoor voldoende voorbereidingstijd nodig heeft. Ook gelden hierbij wettelijke termijnen, mede in verband met de bekostiging, waarbij wordt opgemerkt dat de vraag of kan worden voldaan aan de bekostigingsvoorwaarden in deze procedure niet aan de orde is. Het college dient daarom bij het voorzien in geschikte huisvesting - waarbij de geschiktheid mede wordt bepaald door de te verwachten situatie na het eerste leerjaar door doorstroom van leerlingen - voldoende voortvarend te werk te gaan. Als het college dat zonder goede reden niet doet kan dat bezwaarlijk voor rekening van de stichting worden gelaten.
Conclusie
6. Hetgeen de stichting in verzet heeft aangevoerd biedt geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak van 9 december 2015 en leidt niet tot de conclusie dat zij voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling had moeten worden gehoord. Het verzet is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Verheij w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
18.