ECLI:NL:RBDHA:2020:4471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
NL20.7221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van eiseres, een Pakistaanse vrouw. Eiseres had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen. De rechtbank behandelt de opvolgende aanvraag van eiseres, die op 24 februari 2020 is ingediend, en verklaart deze niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen heeft gepresenteerd die relevant zijn voor de beoordeling van haar aanvraag. Eiseres had eerder problemen ondervonden in Pakistan vanwege haar seksuele geaardheid en haar geloof, maar de rechtbank concludeert dat de eerder afgewezen aanvragen en de omstandigheden niet substantieel zijn veranderd. De rechtbank wijst erop dat de documenten die eiseres heeft overgelegd, zoals een brief van een bisschop en een krantenartikel, niet als nieuw bewijs kunnen worden aangemerkt, omdat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier E. Frieling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7221

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard en tevens aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Pakistaanse nationaliteit.
1.1.
Zij heeft eerder, op 26 januari 2016, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 juni 2016 niet in behandeling genomen, omdat Portugal op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Het door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 juni 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ongegrond verklaard, waardoor het besluit in rechte vast is komen te staan.
1.2.
Eiseres heeft op 2 december 2017 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan haar asielrelaas – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat zij haar land heeft verlaten, omdat zij een seksuele relatie heeft gehad met haar vriendin [A] en daardoor problemen heeft ondervonden van de zijde van de vader van haar vriendin. Daarnaast is eiseres christen en is zij ervan beschuldigd dat zij haar vriendin [A] probeerde te bekeren tot het christendom. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 7 januari 2019 afgewezen als ongegrond. Het door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van 11 december 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 30 januari 2020, waardoor het besluit in rechte vast is komen te staan.
1.3.
Op 24 februari 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- lijst met namen van personen die zich in een vergelijkbare situatie als eiseres bevinden, inclusief informatie over deze personen;
- nieuw uitgevaardigde fatwa gedateerd op 20 december 2019;
- brief van bisschop [bisschop] van de Free Will Baptist Church For Peace Lahore-Pakistan van 25 februari 2020;
- artikel uit de krant Peace International News van 30 januari 2016 waarin staat dat het leven van eiseres in gevaar is.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de door haar overgelegde documenten niet door Bureau Documenten op authenticiteit heeft laten onderzoeken. Dat de samenwerkingsplicht uit artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn niet zo ver strekt dat verweerder altijd een overgelegd document op authenticiteit dient te onderzoeken, maakt niet dat verweerder bij opvolgende aanvragen in geen enkel geval gehouden is documenten op authenticiteit te laten onderzoeken. Vooral de brief van de bisschop en het krantenartikel uit 2016 zijn volgens eiseres relatief eenvoudig te onderzoeken. Eiseres betoogt verder dat verweerder niet aan haar mag tegenwerpen dat de brief van de bisschop slechts is opgesteld, nadat zij in vreemdelingenbewaring was gesteld, om zo de voorgenomen uitzetting te vertragen dan wel te bemoeilijken. De bisschop is bereid vragen daaromtrent te beantwoorden of een toelichting te geven. Met betrekking tot het krantenartikel betoogt eiseres dat zij er niet op beducht hoefde te zijn dat haar voorgaande asielaanvraag zou worden afgewezen, nu immers de asielaanvragen van alle andere gezinsleden wel zijn ingewilligd. Eiseres heeft bovendien tijdens haar voorgaande asielaanvraag niet kunnen beschikken over een exemplaar van de krant. Het krantenartikel levert volgens eiseres echter onomstotelijk bewijs dat in de betreffende wijk in Lahore personen bekend zijn met de problemen van eiseres. Om die reden heeft zij bij terugkeer naar Pakistan te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot stelt eiseres dat ten onrechte aan haar wordt tegengeworpen dat zij niet in Portugal de asielprocedure heeft willen doorlopen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen aan onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt voorop dat in de voorgaande asielprocedure van eiseres in rechte is vast komen te staan dat de gestelde seksuele relatie met [A] , de incidenten met de vader van [A] en de toegedichte evangelisatie van [A] ongeloofwaardig zijn geacht.
Ten aanzien van de brief van bisschop [bisschop] van 25 februari 2020 overweegt de rechtbank dat deze dateert van na het eerdere afwijzende besluit en in zoverre nieuw is. Uit de brief blijkt echter dat de bisschop al sinds 2016 op de hoogte zijn zou geweest van de situatie van eiseres, waardoor eiseres de brief eerder had kunnen opvragen en deze tijdens de voorgaande procedure had kunnen overleggen. De brief is bovendien op verzoek van de vader van eisers opgesteld, nadat eiseres in vreemdelingenbewaring werd gesteld. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat niet kan worden uitgesloten dat de brief slechts is opgesteld om de voorgenomen uitzetting van eiseres te vertragen dan wel te bemoeilijken, wat afbreuk doet aan de betrouwbaarheid ervan en maakt dat er niet de waarde aan kan worden toegekend die eiseres erin zou willen zien. Gelet op het voorgaande vormt de brief dus geen rechtens relevant nieuw element of bevinding.
Ook het krantenartikel uit 2016 waarin staat dat het leven van eiseres in gevaar is vormt geen rechtens nieuw element of bevinding. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiseres verklaard dat zij al sinds 2016 op de hoogte was van de publicatie (p. 10 verslag gehoor opvolgende aanvraag). De argumenten waarom eiseres niet in de voorgaande procedure over het krantenartikel heeft verklaard dan wel niet eerder (een kopie van) het artikel heeft kunnen overleggen, overtuigen niet.
Verder heeft verweerder zich in de bestreden besluitvorming deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom de overgelegde fatwa en de lijst met namen niet kunnen worden aangemerkt als rechtens relevante nieuwe elementen of bevindingen. Eiseres heeft ten aanzien van deze documenten in de gronden van beroep geen standpunten aangevoerd.
5.3.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte de overgelegde documenten niet op authenticiteit heeft laten onderzoeken, overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2394), volgt dat het aan de vreemdeling is om de authenticiteit aan te tonen van de documenten die hij aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het overwogene onder 5.2, op het standpunt kunnen stellen dat onderzoek naar de echtheid van de overgelegde documenten in dit geval niet tot een ander oordeel zou leiden, waardoor verweerder heeft kunnen afzien van onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De stelling van eiseres dat verweerder de overgelegde documenten ten onrechte zonder nader onderzoek buiten beschouwing heeft gelaten, slaagt daarom niet.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres wegens het ontbreken van rechtens relevante nieuwe elementen of bevindingen niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bestreden besluitvorming enkel het ontstaan en verloop van de procedure uiteen heeft gezet, waarbij ook de eerdere Dublinprocedure is beschreven. Anders dan eiseres betoogt, blijkt uit de bestreden besluitvorming niet dat bij de beoordeling van onderhavige aanvraag aan haar wordt tegengeworpen dat zij niet in Portugal de asielprocedure heeft doorlopen.
5.6.
Van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) en vastgelegd in artikel 83.0a van de Vw 2000, is de rechtbank niet gebleken. Hoewel eiseres als christen in Pakistan behoort tot een risicogroep (paragraaf C7/21.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000), ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat bij gedwongen terugkeer van eiseres naar Pakistan sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In de voorgaande procedure is in rechte vast komen te staan dat verweerder de gestelde problemen van eiseres in haar land van herkomst ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Daarnaast heeft de rechtbank in de voorgaande procedure van eiseres reeds overwogen dat er geen specifiek beleid geldt ten aanzien van alleenstaande christelijke vrouwen en dat zij niet worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Het overgelegde krantenartikel dat vier jaar geleden zou zijn gepubliceerd in een lokaal huis-aan-huis blad dat op kleine schaal wordt verspreid, acht de rechtbank – gesteld dat het echt zou zijn – eveneens onvoldoende om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.