ECLI:NL:RBDHA:2020:4384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
NL20.4741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser in verband met Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die in Italië asiel had aangevraagd en vervolgens in Nederland een nieuwe asielaanvraag indiende. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser voerde aan dat hij in Italië niet adequaat werd opgevangen en dat hij vreesde voor zijn veiligheid door de Nigeriaanse maffia. Hij stelde dat hij psychische problemen had en dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat waren om hem te beschermen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat zijn asielverzoek in Nederland behandeld moest worden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat Nederland in het algemeen kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden in Italië, ook in het licht van de coronamaatregelen, niet maakten dat Italië niet langer verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.4741
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting was, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.4742, gepland op 17 maart 2020. Naar aanleiding van de sluiting van de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband het coronavirus is deze zitting komen te vervallen.
De zaak is behandeld op 11 mei 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden

Overwegingen

Eiser komt uit Nigeria. Hij heeft op 1 juli 2015 in Italië asiel aangevraagd. Op 19 november 2019 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag gedaan.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat Italië in strijd handelt met de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn. Het is voor eiser niet mogelijk om bij de Italiaanse autoriteiten te klagen over de daar aanwezige misstanden, omdat hij daar niet de financiële middelen voor heeft. Ook kan eiser zich geen juridische bijstand veroorloven. Verder beroept eiser zich op artikel 4 van het Handvest1 en betoogt hij dat het arrest Jawo2 op hem van toepassing is. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom het arrest Jawo niet op hem van toepassing is. Eiser heeft bijna drie jaar op straat geleefd en kreeg geen hulp van de Italiaanse autoriteiten. Dit was voor hem een traumatische ervaring. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser zijn patiëntdossier overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser verschillende psychische en lichamelijke klachten heeft, waaronder veel stress.
4. Eiser voert verder aan dat hij in Italië door de Nigeriaanse maffia als slaaf is gebruikt. Eiser is onder meer slachtoffer van seksueel geweld. Hij durfde hiervan geen aangifte te doen in Italië, omdat de Nigeriaanse maffia ook invloed heeft op de politie daar. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar de volgende vier artikelen:
  • 'Nigeriaanse maffia: Europa's snelst groeiende criminele netwerk' gepubliceerd op indigatie.nl van 19 januari 2020;
  • 'Het Black Axe, een Afrikaanse voodoo-maffia die zich nestelt in Europa' gepubliceerd op jdreport.nl van 9 september 2018;
  • ' Italiaanse politie rolt 'twee Nigeriaanse maffia-clans' op' gepubliceerd op NOS.nl van 3 december 2019;
  • ‘De Cosa Nostra ‘danst’ met criminele Nigeriaanse clans, gepubliceerd op Panorama.nl van 7 december 2019.
5. Tot slot betoogt eiser dat de Italiaanse autoriteiten, vanwege het coronavirus, alle Dublin-overdrachten van en naar Italië hebben opgeschort. Daarom kan de feitelijke overdracht van eiser aan Italië niet plaatsvinden.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 19 december 20183 geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft hierbij een aantal recente rapporten en andere bronnen betrokken. Ook in meer recentere uitspraken, zoals in de uitspraak van 12 juni
1. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, C- 163/17).
20194, 28 augustus 20195 en 8 april 20206 heeft de ABRvS geoordeeld dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De ABRvS heeft daarbij overwogen dat het Salvini-decreet er vooralsnog niet toe heeft geleid dat structurele tekortkomingen zijn ontstaan in de opvangomstandigheden en de asielprocedure en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank ziet in het door eiser aangevoerde geen grond om anders te oordelen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ook op grond van het persoonlijk relaas van eiser niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het betoog dat eiser drie jaar op straat heeft geleefd en dat hij een trauma heeft opgelopen in Italië, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft dit namelijk niet onderbouwd. Het patiëntdossier biedt daartoe ook onvoldoende grondslag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië als slaaf is gebruikt door de Nigeriaanse maffia. Voor zover daar al vanuit moet worden gegaan blijkt uit de door eiser overgelegde artikelen niet dat de Italiaanse autoriteiten niet optreden tegen de Nigeriaanse maffia. Bij voorkomende problemen ligt het dan ook op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor hem die mogelijkheid niet bestaat en dat de Italiaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
Uit het patiëntdossier blijkt daarnaast ook niet dat hij onder specialistische behandeling staat. Dit heeft eiser ter zitting ook erkend. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat eiser geen medische zorg in Italië kan verkrijgen. Eiser heeft verder gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval bij overdracht sprake is van een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in kan terecht komen, in de zin van het arrest Jawo. Van een motiveringsgebrek is dus geen sprake.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden in Italië als gevolg van het coronavirus, niet maken dat Italië niet langer verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De maatregelen die in verband met het coronavirus zijn getroffen, hebben naar het oordeel van de rechtbank thans een tijdelijk karakter. Daarbij overweegt de rechtbank, dat zolang de overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening nog niet is verstreken en de omstandigheden dit toelaten, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.7 De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
14 mei 2020

Documentcode: [docuementcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.