ECLI:NL:RBDHA:2020:4361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
NL20.5816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en tijdelijke beletselen door coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Nigeria, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Italië en was op 9 oktober 2019 aan de Italiaanse autoriteiten overgedragen. Eiser voerde aan dat hij een inreisverbod had gekregen in Italië en dat verweerder niet had onderzocht of dit verbod nog van kracht was. De rechtbank oordeelde dat de Italiaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser hadden aanvaard en dat er geen bewijs was dat het inreisverbod daadwerkelijk bestond. De rechtbank concludeerde dat de coronamaatregelen geen reden waren om af te wijken van de Dublinverordening, aangezien de verantwoordelijkheid van Italië was vastgesteld en de overdrachtstermijn nog niet was overschreden. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar was of dat Italië zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.5816
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting was, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.5817, gepland op 17 maart 2020. Naar aanleiding van de sluiting van de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband het coronavirus is deze zitting komen te vervallen.
De zaak is behandeld op 11 mei 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser komt uit Nigeria. Hij op 12 juli 2016 in Italië asiel aangevraagd. Op 3 maart 2019 heeft eiser in Nederland zijn eerste asielaanvraag gedaan. Nadat eiser op 9 oktober 2019 was overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten is hij weer teruggekomen naar Nederland en heeft hij op 13 december 2019 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit op 5 maart 2020 (het bestreden besluit) niet in behandeling genomen.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft
Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet langer kan uitgaan van het fictieve akkoord. Na aankomst in Italië werd eiser door de autoriteiten aangezegd om het land te verlaten vanwege een inreisverbod van vijf jaar. Verweerder heeft geweigerd om contact op te nemen met de Italiaanse autoriteiten om na te gaan of het inreisverbod nog van kracht is. Daarom heeft eiser zelf contact opgenomen met de autoriteiten, maar tot op heden heeft eiser geen reactie ontvangen van de Italiaanse autoriteiten.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals verweerder heeft overwogen in het bestreden besluit en het verweerschrift hebben de Italiaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor het verzoek om internationale bescherming van eiser middels het fictieve claimakkoord aanvaard en mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zich zal houden aan de internationale verplichtingen.1 Met dit (fictieve) akkoord hebben de Italiaanse autoriteiten ook toestemming gegeven om eiser over te dragen aan Italië en is er aldus géén sprake van een ongeoorloofde inreis in Italië. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat aan hem een inreisverbod is opgelegd. De enkele verklaring van eiser is daartoe onvoldoende. Ook indien aan eiser wel een inreisverbod zou zijn opgelegd ziet de rechtbank hierin, zonder nadere onderbouwing, geen grond voor het oordeel dat Italië zijn internationale verplichtingen ten aanzien van eiser niet zou nakomen.2 De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de coronapandemie en de gevolgen daarvan niet van belang zijn voor de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. Er is vanwege de coronacrisis geen zicht op overdracht, nu alle Dublinoverdrachten zijn opgeschort. Een overdrachtsbesluit dient evenwel te zijn gericht op feitelijke overdracht. Het is onduidelijk wanneer de overdrachten kunnen worden hervat, zeker nu de lockdown in Italië recentelijk is verlengd. Er is daarmee sprake van strijd met de doelstellingen van de Dublinverordening. Deze doelstellingen zien immers op het snel behandelen van een verzoek om internationale bescherming en op overdracht. Geheel onduidelijk is wanneer overdracht kan plaatsvinden, zodat het overdrachtsbesluit illusoir is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is in de uitspraak van 8 april 20203 niet ingegaan op de vraag of onder de huidige omstandigheden wordt gehandeld overeenkomstig de doelstellingen van de Dublinverordening.
6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de doelstellingen van de Dublinverordening zou zijn dan wel dat verweerder het bestreden besluit op dit punt nader had moeten motiveren. De verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van het op 13 december 2019 ingediende verzoek om internationale bescherming is op 11 februari 2020 vastgesteld. Met het fictieve claimakkoord staat de verantwoordelijkheid van Italië per die datum vast. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening gaat de verantwoordelijkheid pas weer over op Nederland indien de overdracht niet plaatsvindt binnen zes maanden vanaf het fictieve akkoord van het verzoek om terugname. Daarmee wordt voldaan aan de doelstellingen en de in dat kader relevante
1. Artikel 25, tweede lid, van de Verordening 604/2013.
termijnen, van de Dublinverordening. Pas indien de overdrachtstermijn dreigt te verstrijken is verweerder gehouden nadere actie te ondernemen. Dat is op dit moment niet aan de orde. Dat er nog geen zicht is op de vraag wanneer eiser kan worden overgedragen, maakt dat niet anders. Zoals de ABRvS in voornoemde uitspraak van 8 april 2020 heeft overwogen, is sprake van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en doet dit niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het is onduidelijk of Italië gedurende de gezondheidscrisis en na afloop daarvan kan blijven voldoen aan zijn internationale verplichtingen. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat zijn overdracht aan Italië in zijn geval in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). In dit verband doet eiser een beroep op het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 20194 en het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).5 Bovendien handelt verweerder in strijd met het loyaliteitsbeginsel6 doordat hij ondanks het coronavirus nog steeds vreemdelingen, waaronder eiser, bij Italië claimt. In dat verband verwijst eiser ook nog naar de communicatie van de Europese Commissie van 16 april 2020 “COVID-19: Guidance on the implementation of relevant EU provisions in the area of asylum and return procedures and on resettlement” (de richtsnoeren). Hieruit blijkt dat, gelet op de zware druk op de gezondheidsstelsels in de lidstaten, ruimte wordt gecreëerd voor verweerder om eerder toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Daarnaast voert eiser aan dat hij na terugkeer in Italië opnieuw slachtoffer geworden van mensenhandel. Ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel houdt Italië zich niet aan zijn verplichtingen die volgen uit Richtlijn 2004/81/EG. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het rapport van SFH/OSAR van 21 januari 2020. Uit dat rapport blijkt volgens eiser dat slachtoffers van mensenhandel die ook Dublinclaimant zijn bij terugkeer naar Italië niet de juiste opvang en begeleiding krijgen. Verweerder heeft dit rapport onvoldoende betrokken bij de besluitvorming. Tot slot is eiser een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest Tarakhel.7 Nu eiseres moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon zijn er individuele garanties nodig om te waarborgen dat de noodzakelijke opvang- en zorgvoorzieningen aanwezig zijn. Zeker gelet op de huidige coronacrisis. In dit verband verwijst eiser nog naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 mei 2020.8
9. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
4 Uitspraken van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 en ECLI:EU:C:2019:219.
5 Arrest van het EHRM van 21 januari 2011, nr. 30696/09, JV 2011/68.
6 Artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
7 Arrest van het EHRM in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
8 NL20.8146 en NL20.8149.
10. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
In de verwijzing van eiser naar de noodtoestand in Italië heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om niet langer vast te houden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de ABRvS van 8 april 20209. De verwijzing naar de loyale samenwerkingsverplichting en de richtsnoeren van de Europese Commissie maakt dit niet anders. De richtsnoeren laten namelijk onverlet dat dat artikel 17 van de Dublinverordening een discretionaire bevoegdheid aan verweerder geeft.
Het voorgaande betekent ook dat eisers beroep op de arresten Jawo en M.S.S. tegen België en Griekenland ook niet slaagt. Uit het arrest Jawo blijkt dat er een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bestaat voordat wordt aangenomen dat sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie aan deze drempel voldoet.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dient te worden beschouwd als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest. De enkele verklaring van eiser dat hij slachtoffer is geweest van mensenhandel en bij terugkeer vreest opnieuw in de handen van de mensenhandelaren te vallen is daartoe onvoldoende. Eiser heeft op 12 februari 2020 in Nederland aangifte gedaan. Die aangifte heeft er niet toe geleid dat hij een verblijfsvergunning heeft gekregen als bedoeld in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Nu eiser zijn slachtofferschap niet aannemelijk heeft gemaakt, treft het beroep op rapport van SFH/OSAR van 21 januari 2020 geen doel. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten niet bereid of in staat zijn hem te helpen bij voorkomende problemen. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 mei 202010 maakt voorgaande niet anders. Deze uitspraak heeft namelijk alleen betrekking op Dublinclaimanten die bijzonder kwetsbaar zijn en dus onder de reikwijdte vallen van het Tarakhel-arrest. Niet is gebleken dat eiser zonder aanvullende garanties geen opvang of zorg zal krijgen. Dat sprake is van een fictief akkoord, maakt dit niet anders. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10 NL20.8146 en NL20.8149.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
15 mei 2020

Documentcode: DSR11619868

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.